ECLI:NL:RBDHA:2021:2916
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op grond van familieleven en privéleven in het kader van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel familieleven, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar meerderjarige zoon, en dat het onthouden van de verblijfsvergunning niet in strijd was met het recht op familieleven en privéleven zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM.
Eiseres had aangevoerd dat zij medische zorg nodig had en dat haar zoon in Nederland woonde en haar kon onderhouden. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat haar zoon bijzonder afhankelijk van haar was en dat er geen sterke banden met Nederland waren. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de Staatssecretaris zorgvuldig was uitgevoerd en dat het besluit om de verblijfsvergunning te weigeren rechtmatig was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.