ECLI:NL:RBDHA:2021:2908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
NL21.295 Tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring met prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 maart 2021, wordt de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, beoordeeld. De rechtbank heeft op 1 november 2020 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 26 januari 2021 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld, die op 19 april 2021 in een spoedprocedure behandeld zullen worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring voortduurt en dat de beantwoording van de prejudiciële vragen noodzakelijk is voor de einduitspraak in deze zaak.

De rechtbank heeft op 25 maart 2021 besloten dat de behandeling ter zitting op 26 april 2021 zal plaatsvinden, maar heeft op 26 maart 2021, na een gemotiveerd verzoek van eiser, besloten om een nadere tussenuitspraak te doen zonder verdere behandeling ter zitting. Eiser verzoekt om onmiddellijke invrijheidstelling, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank overweegt dat het belang van eiser bij invrijheidstelling evident is, terwijl het belang van verweerder om de bewaring te handhaven ook duidelijk is. De rechtbank heeft besloten om de maatregel van bewaring op te heffen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser te gelasten, in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof.

De rechtbank benadrukt dat de beantwoording van de prejudiciële vragen essentieel is voor het kunnen doen van een einduitspraak. De rechtbank kan niet tot een einduitspraak komen voordat het Hof heeft verduidelijkt of de rechter verplicht is om alle relevante feiten van de rechtmatigheid van de detentie te onderzoeken. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan totdat het Hof arrest heeft gewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.295 TUSSENUITSPRAAK

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedag] 1973, van Marokkaanse nationaliteit, eiser,

[V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 november 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Op 26 januari 2021 heeft de rechtbank bij tussenuitspraak prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Het Hof) gesteld (ECLI:NL:RBDHA:2021:466).
Het Hof heeft de verwijzing van de rechtbank geregistreerd onder C-39/21.
Verweerder heeft op 24 februari 2021 een voortgangsrapportage en het verslag van een vertrekgesprek overgelegd.
Eiser heeft op 26 februari 2021 gereageerd op de voortgangsrapportage en de rechtbank verzocht het onderzoek in de onderhavige zaak te heropenen.
Het Hof heeft de verwijzing van de rechtbank en de verwijzing van de Afdeling van 23 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3034 / C-704/20) zoals verzocht door de rechtbank en zoals nadien verzocht door de Afdeling gevoegd en bepaald dat op 19 april 2021 een behandeling van de prejudiciële vragen door de Grote Kamer van het Hof in een spoedprocedure zal plaatsvinden.
Op 25 maart 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de voorzetting van de behandeling ter zitting zal plaatsvinden op 26 april 2021 om 10:00 uur. De behandeling van het beroep was, zoals volgt uit de verwijzingsuitspraak, geschorst zodat het onderzoek voor de voortzetting van de behandeling niet hoeft te worden heropend.
Bij bericht van 25 maart 2021 heeft eiser verzocht om de voortzetting van de behandeling ter zitting eerder dan op 26 april 2021 te agenderen.
De rechtbank heeft op 26 maart 2021, gelet op het gemotiveerde verzoek van eiser, bepaald dat een nadere behandeling ter zitting achterwege wordt gelaten zodat aanstonds een nadere tussenuitspraak kan worden gedaan. De rechtbank heeft verweerder niet in de gelegenheid gesteld te reageren. Eiser verzoekt onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld. Verweerder is het daar kennelijk niet mee eens anders was verweerder wel uit eigen beweging of naar aanleiding van het verzoek om invrijheidstelling van eiser overgegaan tot opheffing van de maatregel.

Overwegingen

1. Bij tussenuitspraak van 26 januari 2021 heeft de rechtbank het Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:
I Is het de lidstaten toegestaan, gelet op artikel 47 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie , gelezen in samenhang met artikel 6 Handvest en artikel 53 Handvest en tegen de achtergrond van artikel 15, tweede lid aanhef en onder b, Terugkeerrichtlijn, artikel 9, derde lid, Opvangrichtlijn en artikel 28, vierde lid, Dublinverordening, om de gerechtelijke procedure waarin kan worden opgekomen tegen door de autoriteiten opgelegde vreemdelingendetentie zo in te richten dat het de rechter is verboden om alle aspecten van de rechtmatigheid van de detentie ambtshalve te onderzoeken, te beoordelen en bij de ambtshalve vaststelling dat de detentie onrechtmatig is deze onrechtmatige detentie onmiddellijk te beëindigen en de onmiddellijke invrijheidsstelling van de vreemdeling te bevelen? Indien het Hof van Justitie van de Europese Unie een dergelijke nationale regeling onverenigbaar acht met het recht van de Unie, betekent dit dan tevens dat indien de vreemdeling de rechter verzoekt om in vrijheid te worden gesteld deze rechter steeds verplicht is om alle relevante feiten en elementen van de rechtmatigheid van de detentie ambtshalve actief en grondig te onderzoeken en te beoordelen?
II Luidt, gelet op artikel 24, tweede lid, Handvest, gelezen in samenhang met artikel 3, punt 9, Terugkeerrichtlijn, artikel 21 Opvangrichtlijn en artikel 6 Dublinverordening, de beantwoording van vraag I anders als de door de autoriteiten gedetineerde vreemdeling minderjarig is?
III Vloeit uit het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, zoals gegarandeerd in artikel 47 Handvest, gelezen in samenhang met artikel 6 Handvest en artikel 53 Handvest en tegen de achtergrond van artikel 15, tweede lid aanhef en onder b, Terugkeerrichtlijn, artikel 9, derde lid, Opvangrichtlijn en artikel 28, vierde lid, Dublinverordening, voort dat de rechter in elke instantie, indien de vreemdeling deze rechter verzoekt de vreemdelingenbewaring op te heffen en hem in vrijheid te stellen, elke beslissing op dit verzoek moet voorzien van een draagkrachtige inhoudelijke motivering indien de voorziening in rechte overigens is ingericht op de wijze zoals dit in deze lidstaat is gedaan? Indien het Hof een nationale rechtspraktijk waarin de rechter in tweede en dus hoogste aanleg kan volstaan met het geven van een beslissing zonder enige inhoudelijke motivering hiervoor onverenigbaar acht met het recht van de Unie gelet op de wijze waarop in deze lidstaat deze voorziening in rechte overigens is ingericht, betekent dit dan dat een dergelijke bevoegdheid voor de rechter die in tweede en dus hoogste instantie beslist in asielzaken en reguliere vreemdelingzaken ook onverenigbaar moet worden geacht met het recht van de Unie gelet op de kwetsbare positie van de vreemdeling, het aanzienlijke belang in vreemdelingrechtelijke procedures en de vaststelling dat deze procedures in afwijking van alle overige administratieve procedures als het gaat om rechtsbescherming dezelfde geringe procedurele waarborgen voor de vreemdeling als de bewaringsprocedure kennen? Luidt, gelet op artikel 24, tweede lid, Handvest, de beantwoording van deze vragen anders indien de vreemdeling die in rechte opkomt tegen een vreemdelingrechtelijk besluit van de autoriteiten minderjarig is?
2. Zoals hiervoor overwogen zal het Hof zal (onder meer) deze prejudiciële vragen behandelen ter zitting van 19 april 2021. Eiser heeft verzocht om invrijheidstelling en in ieder geval een rechtmatigheidsbeoordeling van de detentie door de rechtbank in verband met de te verwachten duur van de verdere procedure.
3. De rechtbank verwacht dat het Hof niet eerder dan 1 juli 2021 arrest zal wijzen. De rechtbank kan in dat geval de voorzetting van de behandeling op 5 juli 2021 agenderen en aanstonds na die behandeling einduitspraak doen. Gelet op het tijdsverloop sinds de oplegging van de maatregel ziet de rechtbank aanleiding om heden tot opheffing van de maatregel over te gaan.
4. Het belang van eiser bij invrijheidstelling is evident en behoeft door eiser niet nader te worden gemotiveerd. Het belang van verweerder om de bewaring te handhaven om zodoende de feitelijke uitzetting van eiser te kunnen bewerkstelligen is ook evident. De rechtbank heeft het noodzakelijk geacht in de onderhavige procedure prejudiciële vragen te stellen om tot een einduitspraak te kunnen komen. Door deze beslissing van de rechtbank zijn beide partijen benadeeld in die zin dat beide partijen nog geen uitspraak op het op 8 januari 2021 ingestelde volgberoep hebben verkregen ook thans niet zullen verkrijgen.
5. De rechtbank kan niet tot een einduitspraak komen voordat het Hof heeft uitgelegd of een doeltreffende voorziening in rechte, zoals gewaarborgd in artikel 47 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, de rechter verplicht dan wel toestaat ambtshalve alle relevante elementen en feiten van de rechtmatigheid van de detentie te onderzoeken en te beoordelen. Gelet op het ingrijpende karakter van vrijheidsontneming en gelet op het nog te verwachten tijdsverloop maakt de rechtbank thans een belangenafweging.
6. De rechtbank zal met ingang van heden de maatregel opheffen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten. De rechtbank zal iedere verdere beslissing, dus ook de beslissing of eiser aanspraak maakt op schadevergoeding, aanhouden totdat het Hof arrest heeft gewezen.
7. De rechtbank overweegt expliciet dat de beantwoording door het Hof van de door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen noodzakelijk is om einduitspraak in de onderhavige procedure te kunnen doen. De rechtbank acht de beantwoording noodzakelijk om te vernemen of zij enkel bevoegd is om de door eiser aangedragen beroepsgronden te beoordelen of dat zij verplicht dan wel bevoegd is om alle feiten en omstandigheden te onderzoeken en te beoordelen om te beslissen op het verzoek van eiser om in vrijheid gesteld te worden. De rechtbank acht het niet opportuun om reeds nu de beroepsgronden van eiser tegen de voortduring van de detentie inhoudelijk te beoordelen. Nu de rechtbank thans niet beoordeelt of de detentie op enig moment in de te beoordelen periode onrechtmatig is geweest kan de rechtbank evenmin een beslissing nemen op het verzoek om schadevergoeding in verband een mogelijk ondergane onrechtmatige detentie.
8. De rechtbank zal overgaan tot het opheffen van de maatregel van bewaring en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten.
9. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof.

Beslissing

De rechtbank:
  • beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
  • houdt de verdere behandeling van het beroep aan in afwachting van het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-704/20 PPU & C-39/21 PPU;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
griffier voorzitter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.