In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 maart 2021, wordt de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, beoordeeld. De rechtbank heeft op 1 november 2020 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 26 januari 2021 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gesteld, die op 19 april 2021 in een spoedprocedure behandeld zullen worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring voortduurt en dat de beantwoording van de prejudiciële vragen noodzakelijk is voor de einduitspraak in deze zaak.
De rechtbank heeft op 25 maart 2021 besloten dat de behandeling ter zitting op 26 april 2021 zal plaatsvinden, maar heeft op 26 maart 2021, na een gemotiveerd verzoek van eiser, besloten om een nadere tussenuitspraak te doen zonder verdere behandeling ter zitting. Eiser verzoekt om onmiddellijke invrijheidstelling, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank overweegt dat het belang van eiser bij invrijheidstelling evident is, terwijl het belang van verweerder om de bewaring te handhaven ook duidelijk is. De rechtbank heeft besloten om de maatregel van bewaring op te heffen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser te gelasten, in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof.
De rechtbank benadrukt dat de beantwoording van de prejudiciële vragen essentieel is voor het kunnen doen van een einduitspraak. De rechtbank kan niet tot een einduitspraak komen voordat het Hof heeft verduidelijkt of de rechter verplicht is om alle relevante feiten van de rechtmatigheid van de detentie te onderzoeken. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan totdat het Hof arrest heeft gewezen.