ECLI:NL:RBDHA:2021:2886
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van staatloze Palestijn uit Libanon wegens gebrek aan nieuwe elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijn uit Libanon. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, dat stelt dat een opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd.
De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij geregistreerd stond bij de UNRWA en onder hun mandaat viel. De rechtbank oordeelde dat de documenten die de eiser had overgelegd, waaronder brieven van de UNRWA, niet voldoende waren om aan te tonen dat hij geen bescherming kon krijgen. De rechtbank benadrukte dat de authenticiteit van de overgelegde documenten niet kon worden vastgesteld, wat een belangrijke factor was in de beslissing om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. D.M. Biermann, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.