Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2021 in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Standpunt van eiser
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Surinaamse man, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), omdat hij als vaderfiguur betrokken is bij de zorg voor zijn minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd echter afgewezen omdat de rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn zoon verrichtte die meer dan marginaal waren. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie die zou vereisen dat de zoon het grondgebied van de Unie zou moeten verlaten als aan eiser geen verblijfsrecht werd verleend.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin de eiser zijn aanvraag en het daaropvolgende bezwaar tegen de afwijzing door de Staatssecretaris uiteenzette. De rechtbank heeft de relevante juridische kaders besproken, waaronder de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name het arrest Chavez-Vilchez, dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 VWEU uiteenzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij een zodanige afhankelijkheidsrelatie met zijn zoon had dat deze gedwongen zou worden de Unie te verlaten als aan hem geen verblijfsrecht werd verleend.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag voor het verblijfsdocument af te wijzen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.