ECLI:NL:RBDHA:2021:2844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/7503 en AWB 20/7505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens verplaatsing hoofdverblijf en de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, een Ghanese vrouw, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiseres sinds 19 december 2012 in Ghana verbleef en haar hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd. Eiseres betwistte deze intrekking en voerde aan dat haar medische situatie haar verhinderde om eerder naar Nederland terug te keren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het behoud van haar verblijfsvergunning. De rechtbank stelde vast dat eiseres wel degelijk medische behandeling had ondergaan in Ghana en dat deze behandeling noodzakelijk was voor haar herstel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris. Tevens werd de staatssecretaris opgedragen om zich in een nieuw besluit te verantwoorden over de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn, aangezien eiseres mogelijk onder deze richtlijn valt. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning een belastend besluit is en dat de staatssecretaris moet aantonen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiseres niet onder de Gezinsherenigingsrichtlijn valt, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar individuele omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/7503 (beroep)
AWB 20/7505 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1989,
van Ghanese nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 19 december 2012. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 september 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 7 oktober 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig de moeder van eiseres, [naam 2] . De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
1. Eiseres is in 1999 naar Nederland gekomen en in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijde onder de beperking ‘verblijf bij moeder’. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 12 april 1999 en vervolgens tweemaal verlengd, laatstelijk tot 9 januari 2014. Bij besluit van 13 augustus 2012 is aan eiseres een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend. Eiseres had verzocht om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’, maar zij voldeed niet aan het middelenvereiste. Omdat zij wel aan de voorwaarden voldeed voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op nationale gronden, is haar die verblijfsvergunning verleend.
2. Blijkens het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, is het verweerder gebleken dat eiseres sinds 19 december 2012 in Ghana verblijft. Verweerder heeft daarom met toepassing van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht per die datum ingetrokken, omdat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
Geschil
3. Niet in geschil is dat eiseres langer dan zes maanden buiten Nederland heeft verbleven. Daarmee heeft zij volgens paragraaf B1/6.2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 haar hoofdverblijf verplaatst, tenzij eiseres aannemelijk maakt dat de overschrijding van zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten haar schuld zijn gelegen. Volgens eiseres heeft zij dat aannemelijk gemaakt; zij is vanwege haar psychische gesteldheid naar Ghana gereisd om daar te verblijven en te werken aan haar herstel. Daarnaast heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte geen individuele beoordeling gemaakt in het kader van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [1] Verder heeft eiseres een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM [2] en is volgens haar sprake van schending van de hoorplicht.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat het intrekken van een verblijfsvergunning een belastend besluit is. Dit betekent dat verweerder moet aantonen dat aan de voorwaarden om in te trekken is voldaan.
Omstandigheden buiten schuld eiseres
5. Volgens eiseres is zij pas in september 2019 teruggereisd naar Nederland, omdat haar medische situatie in de weg stond aan een eerdere terugkeer. Dit heeft zij onderbouwd met diverse stukken van artsen die haar hebben behandeld, aldus eiseres. Volgens verweerder bevatten de stukken tegenstrijdigheden en kan daarom niet van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Evenmin is gebleken dat eiseres vanwege haar medische situatie Nederland heeft verlaten. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat eiseres – als wordt uitgegaan van die medische stukken – na 2017 twee jaar poliklinisch is behandeld. Daarmee is niet aangetoond dat haar medische staat dusdanig was dat zij jarenlang buiten Nederland moest verblijven noch dat deze medische behandeling niet in Nederland kon plaatsvinden.
6. Volgens eiseres en haar moeder is eiseres naar Ghana afgereisd, vanwege haar psychische gesteldheid. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat daar geen medische onderbouwing van is overgelegd. Eiseres heeft op de zitting een brief van de politie van
22 augustus 2013 overgelegd met daarin een melding uit het politiesysteem van
24 november 2012. Uit die melding blijkt dat eiseres met een groot keukenmes dreigend, op ongeveer een meter afstand, van haar zus heeft gestaan en met dat mes hakbewegingen in de richting van haar zus heeft gemaakt. De zussen hadden ruzie om kleding, waarop eiseres heel boos is geworden. Eiseres zou vaker voor overlast in het gezin hebben gezorgd en volgens de zus was ook vaker politie aan de deur geweest. De zus heeft bij de politie aangegeven erg bang te zijn voor haar zus en dat zij mogelijk aan de drugs zou zitten. Op de zitting is nader toegelicht dat eiseres zich al eerder enorm had misdragen en dat de familie vreesde voor haar psychische gesteldheid. Mede naar aanleiding van dit incident heeft de familie besloten dat het beter was als eiseres naar Ghana gaat om aldaar te werken aan haar herstel. Een kleine maand later is eiseres naar Ghana afgereisd. Met name gelet op voornoemde politiemelding acht de rechtbank dit een aannemelijk verhaal en ziet zij geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen.
7.1.
Eiseres heeft diverse stukken ten aanzien van haar medische behandeling overgelegd. Volgens verweerder bevatten de medische stukken fouten, waardoor zij niet betrouwbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de geconstateerde fouten niet dusdanig dat daardoor niet van de juistheid van de inhoud van die medische stukken kan worden uitgegaan. Het betreft foutjes ten aanzien van haar naam ( [naam 3] in plaats van [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] in plaats van [naam 7] ), haar geboortedatum (juli in plaats van juni) en er worden twee verschillende mailadressen van Pantang Hospital vermeld; op het “clinical chemistry test report” van 8 maart 2020 staat ‘it.pantanghospital@gmail.com’ en op onder meer het “medical report [naam 3] [naam 6] ” van 13 maart 2019 staat ‘info@pantanghospital.gov.gh’. Ten aanzien van het laatste merkt de rechtbank aanvullend op dat het twee verschillende afdelingen van het Pantang Hospital betreft. Dat twee verschillende mailadressen worden vermeld, acht de rechtbank dan ook niet zo vreemd.
7.2.
De rechtbank overweegt dat blijkens de brief van [naam 8] van
7 maart 2014 eiseres sinds 4 maart 2013 bij hem in behandeling was. Volgens eiseres heeft hij haar middels traditionele behandeling bijgestaan. In dat kader is eiseres blijkens de brief van [naam 9] van Holy Family Hospital van 7 maart 2014 ook onder de hoede gesteld van [naam 9] en werd hij daarbij bijgestaan door mevrouw [naam 10] . In de brief van psychiater [naam 11] van Ghana Health Services Regional Hospital Sunyani van
2 september 2014 staat dat eiseres “
reported to the psychiatric department of the Regional Hospital Sunyani of 14th July 2014 on account of a major mental breakdown. She has been treated on outpatient basis and she is on medication (…) and psychotherapy sessions every two weeks. She is improving but will still need some time to recuperate and finally travel back abroad.” Volgens verweerder is het vreemd dat eiseres naast de traditionele behandeling ook deze psychotherapie sessies in het ziekenhuis heeft ondergaan en medicatie heeft gekregen, omdat dat elkaar negatief kan beïnvloeden. Wat daar ook van zij, in het geval van eiseres hebben haar behandelaars het kennelijk wenselijk geacht dat deze twee behandelingen naast elkaar bestaan. Dat dit in het geval van eiseres bevreemdend is, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt.
7.3.
Met de
psychiatric referral lettervan 10 september 2015 van Ghana Health Services Regional Hospital Sunyani is eiseres voor
undifferentiate psychotic disorderverwezen voor
continuation of care. In de brief van psychiater [naam 12] van Pantang Hospital van
13 maart 2019 staat dat eiseres “
was first seen in our facility on the 8th August 2015 as a referral case from the Regional Hospital Sunyani, where she was managed as undifferentiated psychotic disorder and was on Tab Olanzapine (…) Upon further assessment, a diagnosis of Mental and Behavioural Disorder due to Cannabis was made and has been managed on outpatient department basis till on the 15th August 2017 when she was admitted and discharged on the 13th September 2017. She is currently doing well on the following medication (…) Haldol (…) Olanzapine (…) Artane (…)”. Zoals verweerder terecht heeft gesteld is het opvallend dat de
psychiatric referral letterdateert van een latere datum dan een consult naar aanleiding van die verwijzing, maar de rechtbank overweegt dat dit verschillende oorzaken kan hebben. Naar het oordeel van de rechtbank betekent deze enkele omstandigheid echter niet, dat niet meer van de juistheid van de inhoud van die brieven kan worden uitgegaan. In de brief van psychiater [naam 13] van Pantang Hospital van
26 mei 2020 staat verder “
she visited the hospital on a monthly basis as an outpatient for regular appointments and was managed by the following (…) Haldol (…) Olanzapine (…) Artane (…). She continued her monthly visits and prescribed medications untill 26th July 2019.”
8.1.
De rechtbank leidt uit deze medische informatie af dat eiseres ongeveer drie maanden na haar aankomst in maart 2013 in Ghana is behandeld middels traditionele geneeskunde. Vervolgens is zij ongeveer een jaar later, in juli 2014, naast deze traditionele behandeling ook door een psychiater behandeld in het ziekenhuis in Sunyani, zowel poliklinisch middels tweewekelijkse gesprekken als met medicatie. Eiseres is vervolgens verwezen naar een ander ziekenhuis, Pantang Hospital. Daar is zij in augustus 2015 voor het eerst gezien en verder behandeld, eveneens poliklinisch en met medicatie. In augustus 2017 is zij daar een maand opgenomen geweest. Na ontslag uit het ziekenhuis is zij wederom poliklinisch behandeld middels maandelijkse gesprekken en medicatie tot juli 2019. In september 2019 is zij teruggekeerd naar Nederland.
8.2.
De rechtbank overweegt dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat de psychische gesteldheid van eiseres in het gedrang was. Ze is naar Ghana vertrokken om te worden behandeld en te werken aan haar herstel. Met verweerder overweegt de rechtbank dat die medische behandeling inderdaad lang heeft geduurd, maar eiseres heeft daarvan naar voren gebracht dat dit medisch traject noodzakelijk was en haar bovendien goed heeft gedaan. De poliklinische behandeling in het ziekenhuis had, zoals door verweerder is gesteld, wellicht ook in Nederland kunnen plaatsvinden, maar voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres kennelijk baat had bij de combinatie van de langdurige traditionele behandeling in Ghana en de behandeling van het ziekenhuis daar met psychiaters en medicatie. Tegen de reeds geschetste achtergrond, begrijpt de rechtbank dat de familie noch eiseres de behoefte had om dit medische traject in Ghana te onderbreken, voordat eiseres in voldoende mate was hersteld. Gelet op voornoemde omstandigheden van dit geval – in onderling samenhang bezien – is het standpunt van verweerder, dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar medische staat dusdanig was dat zij jarenlang buiten Nederland moest verblijven en dat deze medische behandeling niet in Nederland kon plaatsvinden, onvoldoende onderbouwd. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook.
9. Het beroep is reeds hierom gegrond. In het kader van finaliteit ziet de rechtbank aanleiding zich ook uit te laten over de beroepsgrond van eiseres ten aanzien van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Gezinsherenigingsrichtlijn
10. Eiseres heeft gewezen op het YZ-arrest van het HvJEU [3] van 14 maart 2019 [4] . Daaruit blijkt volgens haar dat zij valt onder de Gezinsherenigingsrichtlijn. Zij was weliswaar laatstelijk in het bezit van een nationale verblijfsvergunning, maar uit het YZ-arrest komt naar voren dat als een opvolgende, sterkere verblijfsstatus komt te vervallen de Gezinsherenigingsrichtlijn als oorspronkelijke grondslag herleefd. In dat geval dient te worden getoetst aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Dat heeft verweerder niet gedaan.
11. De rechtbank oordeelt als volgt. De verblijfsvergunning van eiseres die verweerder heeft ingetrokken, is een nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De verblijfsvergunningen die in het YZ-arrest bij het HvJEU centraal stonden, betroffen die van de moeder en de zoon. Beiden waren zij eerst in het bezit van verblijfsvergunningen in het kader van gezinshereniging bij de vader in de zin van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Vervolgens zijn zij in het bezit gesteld van verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’. Blijkens het YZ-arrest valt intrekking van deze verblijfsvergunningen onder het bereik van de Gezinsherenigingsrichtlijn en dient dat getoetst te worden aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eiseres heeft niet een dergelijke verblijfsvergunning. Ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning van de vader, die – net als eiseres – een nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had, heeft het HvJEU zich in dit arrest niet uitgelaten. [5]
12. De rechtbank wijst echter op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2021 [6] . Die zaak betrof weliswaar de intrekking van een verblijfsvergunning op grond van de openbare orde, maar één van de rechtsvragen die in die zaak aan de orde was, is van dezelfde aard als in deze zaak. In die zaak heeft de Afdeling zich uitgelaten over de vraag in hoeverre het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel van toepassing is op de intrekking van een autonome verblijfstitel. De Afdeling heeft voor beantwoording van die vraag aansluiting gezocht bij het arrest C. en A. van het HvJEU van 7 november 2018 [7] en daaruit onder meer afgeleid dat een lidstaat, als hij in het nationale recht voorwaarden stelt die het recht op de autonome verblijfstitel raken, de hem toegekende handelingsmarge niet zo mag gebruiken dat hij afbreuk doet aan het doel en het nuttig effect van artikel 15 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verder leidt de Afdeling uit het arrest C. en A. af dat een lidstaat, als hij die voorwaarden in de praktijk ten uitvoer brengt, moet voldoen aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en rekening moet houden met door de desbetreffende vreemdeling naar voren gebrachte individuele omstandigheden.
13. De rechtbank overweegt dat het standpunt van verweerder, dat eiseres niet valt onder de Gezinsherenigingsrichtlijn en dat daarom niet getoetst hoeft te worden aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, geen stand lijkt te houden. Dit standpunt behoeft, met name in het licht van deze uitspraak, nadere toelichting. Indien verweerder een nieuw besluit wenst te nemen, draagt de rechtbank verweerder op om zich daarin eveneens gemotiveerd uit te laten over voornoemde uitspraak van de Afdeling.
Conclusie
14. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven geen verdere behandeling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en herroept het primaire besluit.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
15. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1602,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/7503,
- verklaart het beroep gegrond;
- herroept het primaire besluit
- vernietigt het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/7505,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 356,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1602,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.C-557/17.
5.Rechtsoverweging 34 van het YZ-arrest.
7.ECLI:EU:C:2018:876.