8.2.De rechtbank overweegt dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat de psychische gesteldheid van eiseres in het gedrang was. Ze is naar Ghana vertrokken om te worden behandeld en te werken aan haar herstel. Met verweerder overweegt de rechtbank dat die medische behandeling inderdaad lang heeft geduurd, maar eiseres heeft daarvan naar voren gebracht dat dit medisch traject noodzakelijk was en haar bovendien goed heeft gedaan. De poliklinische behandeling in het ziekenhuis had, zoals door verweerder is gesteld, wellicht ook in Nederland kunnen plaatsvinden, maar voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres kennelijk baat had bij de combinatie van de langdurige traditionele behandeling in Ghana en de behandeling van het ziekenhuis daar met psychiaters en medicatie. Tegen de reeds geschetste achtergrond, begrijpt de rechtbank dat de familie noch eiseres de behoefte had om dit medische traject in Ghana te onderbreken, voordat eiseres in voldoende mate was hersteld. Gelet op voornoemde omstandigheden van dit geval – in onderling samenhang bezien – is het standpunt van verweerder, dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar medische staat dusdanig was dat zij jarenlang buiten Nederland moest verblijven en dat deze medische behandeling niet in Nederland kon plaatsvinden, onvoldoende onderbouwd. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook.
9. Het beroep is reeds hierom gegrond. In het kader van finaliteit ziet de rechtbank aanleiding zich ook uit te laten over de beroepsgrond van eiseres ten aanzien van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Gezinsherenigingsrichtlijn
10. Eiseres heeft gewezen op het YZ-arrest van het HvJEUvan 14 maart 2019. Daaruit blijkt volgens haar dat zij valt onder de Gezinsherenigingsrichtlijn. Zij was weliswaar laatstelijk in het bezit van een nationale verblijfsvergunning, maar uit het YZ-arrest komt naar voren dat als een opvolgende, sterkere verblijfsstatus komt te vervallen de Gezinsherenigingsrichtlijn als oorspronkelijke grondslag herleefd. In dat geval dient te worden getoetst aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Dat heeft verweerder niet gedaan.
11. De rechtbank oordeelt als volgt. De verblijfsvergunning van eiseres die verweerder heeft ingetrokken, is een nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De verblijfsvergunningen die in het YZ-arrest bij het HvJEU centraal stonden, betroffen die van de moeder en de zoon. Beiden waren zij eerst in het bezit van verblijfsvergunningen in het kader van gezinshereniging bij de vader in de zin van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Vervolgens zijn zij in het bezit gesteld van verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’. Blijkens het YZ-arrest valt intrekking van deze verblijfsvergunningen onder het bereik van de Gezinsherenigingsrichtlijn en dient dat getoetst te worden aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eiseres heeft niet een dergelijke verblijfsvergunning. Ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning van de vader, die – net als eiseres – een nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had, heeft het HvJEU zich in dit arrest niet uitgelaten.
12. De rechtbank wijst echter op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2021. Die zaak betrof weliswaar de intrekking van een verblijfsvergunning op grond van de openbare orde, maar één van de rechtsvragen die in die zaak aan de orde was, is van dezelfde aard als in deze zaak. In die zaak heeft de Afdeling zich uitgelaten over de vraag in hoeverre het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel van toepassing is op de intrekking van een autonome verblijfstitel. De Afdeling heeft voor beantwoording van die vraag aansluiting gezocht bij het arrest C. en A. van het HvJEU van 7 november 2018en daaruit onder meer afgeleid dat een lidstaat, als hij in het nationale recht voorwaarden stelt die het recht op de autonome verblijfstitel raken, de hem toegekende handelingsmarge niet zo mag gebruiken dat hij afbreuk doet aan het doel en het nuttig effect van artikel 15 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verder leidt de Afdeling uit het arrest C. en A. af dat een lidstaat, als hij die voorwaarden in de praktijk ten uitvoer brengt, moet voldoen aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en rekening moet houden met door de desbetreffende vreemdeling naar voren gebrachte individuele omstandigheden.
13. De rechtbank overweegt dat het standpunt van verweerder, dat eiseres niet valt onder de Gezinsherenigingsrichtlijn en dat daarom niet getoetst hoeft te worden aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, geen stand lijkt te houden. Dit standpunt behoeft, met name in het licht van deze uitspraak, nadere toelichting. Indien verweerder een nieuw besluit wenst te nemen, draagt de rechtbank verweerder op om zich daarin eveneens gemotiveerd uit te laten over voornoemde uitspraak van de Afdeling.
14. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven geen verdere behandeling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en herroept het primaire besluit.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
15. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1602,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,--, en een wegingsfactor 1).