ECLI:NL:RBDHA:2021:2830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens verzwijgen van nevenwerkzaamheden en -inkomsten tijdens integratietraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair, en de Commandant Staf Commando Luchtstrijdkrachten en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was sinds 2014 werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht en had zich in oktober 2016 ziek gemeld. De rechtbank behandelde de beroepen van eiser tegen besluiten van verweerder, waarbij eiser op 1 oktober 2018 in zijn ambt was geschorst en op 10 oktober 2018 was ontslagen. De ontslagbesluiten waren gebaseerd op vier gedragingen, waaronder het verzwijgen van nevenwerkzaamheden en -inkomsten, en het zich ten onrechte uitgeven als ex-onderofficier. Eiser voerde aan dat hij zich niet bewust was van zijn foutieve handelen, mede door zijn PTSS, en dat hij financieel niet in staat was om het teruggevorderde bedrag te betalen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de gedragingen voldoende grondslag bood voor het ontslag en dat verweerder niet onterecht had gehandeld. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/2326 en 19/2434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Commandant Staf Commando Luchtstrijdkrachten en de staatssecretaris van Defensie, beiden aangeduid als verweerder
(gemachtigde: mr. C.E. Lamberti).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiser met ingang van 1 oktober 2018 in zijn ambt geschorst.
Bij besluit van 4 oktober 2018 (het primaire besluit 2) eiser met ingang van 10 oktober 2018 ontslagen en het salaris dat eiser bij Defensie heeft genoten van 1 april 2017 tot 4 oktober 2018 teruggevorderd.
Op eisers loonstrook over oktober 2018 (het primaire besluit 3) staat het bedrag dat verweerder heeft teruggevorderd.
Bij besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder beslist op het bezwaar tegen het primaire besluit 1. Verweerder heeft het primaire besluit 1 niet herroepen.
Bij besluit van 22 maart 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser was sinds 2014 werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht. Op het laatst had hij de rang van korporaal. Eiser heeft zich met ingang van 10 oktober 2016 ziek gemeld.
Bij besluit van 16 maart 2017 heeft de minister van Defensie eiser met ingang van 15 april 2017 ontslagen wegens ontheffing uit de initiële opleiding. Eiser had niet voldaan aan de bij deze opleiding gestelde eisen.
Bij besluit van 11 december 2017 heeft de verweerder het besluit van 16 maart 2017 herroepen. Gelet op het feit dat eiser ten tijde van het ontslag ziek was en hij als zodanig stond vermeld in het defensiepersoneelssysteem en het gegeven dat eiser nog steeds klachten had, was verweerder van mening dat het besluit van 16 maart 2017 geen stand kon houden.
Vanaf juni 2016 ontvangt eiser inkomen voor het verrichten van werkzaamheden voor de Stichting Catch (hierna: de stichting), die onder andere daarvoor subsidie ontvangt van de gemeente Emmen.
Per 1 april 2017 is eiser fulltime in dienst getreden bij de stichting. Op de website van de stichting staat dat eiser voormalig onderofficier is.
Tijdens een kennismaking bij het DienstenCentrum Re-integratie op 19 april 2018 heeft eiser aangegeven dat hij ongeveer een uur in de week vrijwilligerswerk doet bij een jongerenstichting in Emmen; langer hield hij niet vol.
Bij e-mail van 25 september 2018 heeft een medewerker van de gemeente Emmen laten weten dat eiser in een gesprek heeft verteld dat hij niet meer in dienst is bij Defensie.
Besluiten
2. Aan het primaire besluit 1 liggen vier gedragingen ten grondslag:
- het in april 2018 aan eisers re-integratiebegeleider verklaren dat hij een uur per week vrijwilligerswerk verricht voor de Stichting en dat eiser zichzelf niet in staat acht tot meer dan dat, terwijl hij al sinds april 2017 wekelijks (meer dan) een volledige werkweek werkzaamheden verricht voor de Stichting;
- het niet melden van inkomsten die eiser sinds april 2017 ontvangt van de gemeente Emmen ten behoeve van Stichting;
- het zich ten onrechte in het openbaar uitlaten als ex-onderofficier;
- het bij de gemeente Emmen ontkennen dat hij een dienstverband heeft bij Defensie, terwijl eiser dat wel heeft.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder vermeld dat deze gedragingen naar zijn mening aannemelijk zijn geworden. De vraag of er sprake was van een toereikende grondslag voor het voornemen tot ontslag diende volgens verweerder bevestigend te worden beantwoord. Gelet op de ernst van de gedragingen was er voldoende aanleiding om het voornemen tot ontslag wegens wangedrag, dan wel wegens verregaande nalatigheid in de vervulling van eisers plichten te uiten. Daarom kon eiser worden geschorst in zijn ambt.
3. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder vermeld dat eiser de volgende gedragingen worden verweten:
- het tegenover zijn re-integratiebegeleider onjuist verklaren over de omvang van het (vrijwilligers)werk dat hij verricht voor de Stichting. Door het onjuist verklaren over zijn re-integratiemogelijkheden heeft eiser zijn re-integratiemogelijkheden negatief beïnvloed en heeft eiser zich onttrokken aan de verplichting om zelf actief mee te werken aan zijn re-integratie;
- het verzuimen melding te doen van genoten inkomsten buiten Defensie. Hierdoor genoot eiser sinds april 2017 ten onrechte dubbele inkomsten;
- het zich ten onrechte uitgeven als (ex)onderofficier.
Door bovenstaande gedragingen is verweerders vertrouwen in eiser als militair ernstig geschaad en is gebleken dat eiser verregaand nalatig is geweest in de vervulling van zijn plichten. Daarbij heeft verweerder vermeld dat eiser onbetrouwbaar is gebleken doordat hij ten overstaan van de gemeente Emmen bewust heeft verzwegen dan wel heeft ontkend dat hij nog in dienst is van Defensie met als gevolg dat hij inkomsten genoot van zowel Defensie als de gemeente Emmen.
Verweerder heeft vastgesteld dat eiser gedurende een zeer lange periode, te weten van december 2017 tot oktober 2018, de gelegenheid heeft gehad om melding te maken van de inkomsten die eiser ontving van de gemeente Emmen en melding te maken van de omvang van het (vrijwilligers)werk dat hij heeft verricht voor de Stichting. Het had op eisers weg gelegen om bij zijn re-integratiebegeleider aan te geven dat hij wel in staat was om meer dan een uur per week vrijwilligerswerk te verrichten en zijn verdiensten van de gemeente Emmen te melden bij Defensie. Eiser heeft dit nagelaten en heeft bovendien niet onderbouwd dat hij, vanwege ziekte, de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag niet heeft kunnen inzien en niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Ook anderszins is verweerder niet van dergelijke feiten of omstandigheden gebleken. Daarom heeft verweerder vastgesteld dat het verweten gedrag eiser kan worden toegerekend.
Verweerder heeft zich gerealiseerd dat het ontslag en de opgelegde terugbetaling een grote (financiële) impact hebben op eisers leven. Gelet op de aard en de ernst van het verweten gedrag is verweerder echter, ook na beschouwing van alle relevante feiten en omstandigheden, van mening dat het ontslag evenredig is aan de ernst van de verweten gedragingen.
Het betoog van eiser
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich er niet van bewust is geweest dat hij fout heeft gehandeld, omdat hij veel meer aan zijn hoofd had dan het geld dat hij kreeg. Eiser lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en zou een traject beginnen bij de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg. Omdat hij van april 2017 tot januari 2018 zonder geld zat, heeft hij van de stichting waarvoor hij vrijwilligerswerk verrichtte maandelijks loon gekregen om zijn vaste lasten te kunnen betalen. Als het slecht ging, ging hij maar een uur. Verder heeft eiser een diploma gehaald voor basis onderofficier; hij was alleen nog niet benoemd. Hij is gepest en gediscrimineerd bij Defensie om hem te kunnen ontslaan. Hij is bovendien niet in staat om zo’n groot bedrag terug te betalen van de uitkering die hij nu ontvangt.
Het oordeel van de rechtbank
5. Eiser heeft de hem verweten gedragingen niet ontkend. Het gaat niet alleen om het niet melden van inkomsten, maar ook om het onjuist verklaren over de omvang van het (vrijwilligers)werk dat hij verrichtte voor de Stichting en het zich ten onrechte uitgeven als (ex)onderofficier. Bij het DienstenCentrum Re-integratie heeft eiser niet gezegd dat hij een uur per week vrijwilligerswerk verrichtte als het slecht ging, maar - in het algemeen - dat hij een uur per week vrijwilligerswerk verrichtte. Eiser heeft verder erkend dat hij niet was benoemd als (ex)onderofficier. Deze gedragingen bieden voldoende grondslag voor de conclusie dat eiser verregaand nalatig is geweest in de vervulling van zijn plichten.
6. Bij de vraag of wangedrag is aan te merken als toerekenbaar wangedrag is volgens vaste rechtspraak van belang of betrokkene de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Deze rechtspraak is ook van toepassing bij ontslag op grond van verregaande nalatigheid in de vervulling van de plichten van de militair. Heeft het plichtsverzuim zich over een lange periode afgespeeld, dan wordt sneller aangenomen dat de ambtenaar het besef moet hebben gehad van het laakbare van zijn gedrag. Ook is van belang of het gaat om herhaald gedrag. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4419.
Eiser heeft gesteld dat hij lijdt aan een PTSS, maar uit de stukken in het dossier blijkt niet dat hij als gevolg van een PTSS de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag niet heeft kunnen inzien en niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het ontslag niet onevenredig aan de ernst van de verregaande nalatigheid. Verweerder heeft bij zijn beslissing mogen betrekken dat eiser niet integer en betrouwbaar is gebleken, terwijl dit kernwaarden zijn binnen het ministerie van Defensie. Niet is gebleken dat verweerder een reden zocht om eiser te ontslaan. Dat verweerder in 2017 eiser ten onrechte heeft ontslagen, heeft verweerder erkend en hersteld. Eisers stellingen dat sprake was van pesten of discriminatie heeft hij niet onderbouwd.
8. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiser mogen schorsen en mogen ontslaan.
9. Eiser heeft gesteld dat hij het teruggevorderde bedrag niet kan terugbetalen, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.