ECLI:NL:RBDHA:2021:283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3608
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling tijdigheid bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot planschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de tijdigheid van een bezwaar tegen een besluit van de Minister voor Economische Zaken en Klimaat. Eiser, eigenaar van een perceel, had op 16 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor tegemoetkoming in planschade veroorzaakt door het Inpassingsplan Zuidring Wateringen - Zoetermeer. De Minister heeft deze aanvraag op 13 oktober 2017 afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend, maar volgens de ontvangststempel van de verweerder is het bezwaarschrift pas op 27 november 2017 ontvangen, wat buiten de bezwaartermijn viel.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig per fax is verzonden. De verklaring van de vorige gemachtigde was onvoldoende en niet ondersteund door objectieve bewijsstukken. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift niet op tijd is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Daarom had verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, wat de rechtbank uiteindelijk deed. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op het griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,-.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/3608

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.P. van Delden),
en

de Minister voor Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. R.H.M. Sipman en mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: TenneT TSO B.V., te Arnhem

(gemachtigde: mr. C.H.R.M. van der Hoeven).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft de Minister van Economische Zaken een aanvraag van eiser om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 13 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. De rechtbank heeft de zaak gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers 17/8737, 18/505, 18/1699, 18/2429 en 18/3607. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] , bijgestaan door gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid bezwaar
1. Eiser is eigenaar van het perceel lokaal bekend als [weg] [huisnummer] te [plaats] , gemeente [gemeenteplaats] . Op 16 augustus 2017 heeft eiser een aanvraag gedaan voor tegemoetkoming in planschade die is veroorzaakt door het “Inpassingsplan Zuidring Wateringen - Zoetermeer (380 kV leiding)”.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen. Dit besluit is op vrijdag 13 oktober 2017 aan eiser verzonden. De bezwaartermijn is op zaterdag 14 oktober 2017 gaan lopen en op vrijdag 24 november 2017 geëindigd. Volgens de ontvangststempel van verweerder is het bezwaarschrift op maandag 27 november 2017 bij hem binnengekomen.
2.1.
Eiser heeft aangevoerd dat het bezwaarschrift op tijd is ingediend, omdat zijn vorige gemachtigde dit op 24 november 2017 per fax heeft verzonden. Eiser heeft een verklaring van zijn vorige gemachtigde overgelegd. Deze verklaring houdt in dat zij op 24 november 2017 heeft gebeld met een vertegenwoordiger van verweerder die haar het faxnummer heeft gegeven en dat zij daarna het bezwaarschrift heeft opgemaakt, ondertekend en gefaxt.
2.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1242) is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als door de geadresseerde wordt gesteld dat het verzonden stuk niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om het vermoeden dat het faxbericht de geadresseerde heeft bereikt te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het faxbericht niet is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
2.3.
De rechtbank overweegt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding biedt om te twijfelen aan de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 27 november 2017. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet aannemelijk gemaakt dat
het bezwaarschrift op tijd is verzonden. De verklaring van de vorige gemachtigde is hiervoor onvoldoende. Deze verklaring is niet afkomstig uit objectieve bron. Bovendien volgt uit deze verklaring niet naar welk faxnummer het bezwaarschrift zou zijn verstuurd. De verklaring wordt ook niet ondersteund door objectieve bescheiden, zoals een faxjournaal waaruit blijkt op welke datum en naar wel nummer de fax zou zijn verzonden.
2.4.
Dit betekent dat het bezwaarschrift niet op tijd is ingediend. Dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet gebleken. Verweerder had in het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Doende wat verweerder had moeten doen, zal de rechtbank het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
3. Het beroep is gegrond omdat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en mr. A.C. de Winter, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.
de griffier is niet invoorzitter
de gelegenheid deze
uitspraak mede te
ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.