Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen
[eiseres 1] ,
het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder
[derde-partij]te [woonplaats] , vergunninghouder
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Delft is verleend. De vergunninghouder had op 5 juni 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van drie appartementen met garage en het kappen van een boom op een specifieke locatie in Delft. De eisers, bestaande uit meerdere personen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de vergunningverlening in strijd is met de geldende regelgeving, waaronder de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland. Ze betogen dat de behoefte aan de appartementen onvoldoende is onderzocht en dat er niet is voldaan aan de eisen van het bestemmingsplan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de aanvraag correct heeft ingediend en dat de gemeente de vereiste procedures heeft gevolgd. De rechtbank oordeelt dat het beroep van een van de eisers niet-ontvankelijk is, omdat deze geen zienswijze heeft ingediend tijdens de voorbereidingsprocedure. De rechtbank heeft verder overwogen dat de vergunningverlening niet in strijd is met de Verordening Ruimte, omdat het project niet wordt beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aangezien het minder dan 11 woningen betreft. De rechtbank concludeert dat de gemeente voldoende heeft gemotiveerd dat er behoefte is aan de appartementen en dat het project inpasbaar is in de omgeving.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eisers geen procesbelang meer hebben met betrekking tot de kapvergunning, omdat de boom inmiddels is gekapt. De rechtbank verklaart het beroep van de eisers voor het overige ongegrond, waarmee de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.