8.5Aangezien verweerder deze feiten en omstandigheden niet kenbaar bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft betrokken, is het bestreden besluit I op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Verweerder zal in een nieuwe belangenafweging deze feiten en omstandigheden alsnog dienen te betrekken en opnieuw moeten beoordelen of sprake is van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiser bij uitoefening van zijn privéleven in Nederland en anderzijds het algemene belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De beroepsgrond slaagt.
9. Aangezien de intrekking van eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen stand kan houden en daarmee ook het terugkeerbesluit waarop het inreisverbod is gebaseerd, kan het uitgevaardigde inreisverbod voor de duur van tien jaar ook niet in stand blijven.
10. De rechtbank zal het beroep AWB 19/1849 daarom gegrond verklaren. Het bestreden besluit I is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. De rechtbank zal het bestreden besluit I vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift binnen zes weken.
12. De rechtbank ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank schorst het primaire besluit I totdat een nieuw besluit op het bezwaar van eiser is genomen.De rechtbank bepaalt ook dat eiser niet mag worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist.
13. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-, wegingsfactor 1).
AWB 20/3966
14. Verweerder heeft eisers aanvraag tot verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het bestreden besluit II afgewezen omdat eiser op het moment dat hij die aanvraag indiende, te weten op 4 april 2019, niet meer in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning regulier. Deze verblijfsvergunning is in het bestreden besluit I ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 20 juli 2013 vanwege openbare orde aspecten en het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard. Verweerder verwijst naar de procedure AWB 19/1849.
15. Aangezien de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat het bestreden besluit I, waarbij de verblijfsvergunning regulier van eiser met terugwerkende kracht is ingetrokken, dient te worden vernietigd, kan ook het bestreden besluit II niet in stand blijven.
16. De rechtbank zal het beroep AWB 20/3966 daarom ook gegrond verklaren. Het bestreden besluit II is in strijd met artikel 7:12 Awb.
17. De rechtbank zal het bestreden besluit II vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift binnen zes weken.
18. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-, wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
19. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
20. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
21. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 534,- (1 punt voor de voorlopige voorziening, met een waarde per punt van 534,-, wegingsfactor 1).