ECLI:NL:RBDHA:2021:2604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake re-integratieverzoek op Curaçao na ontslag

Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een militair die sinds 1998 voor Defensie werkt, en de directeur van het DienstenCentrum Re-integratie. Eiser had verzocht om re-integratie op Curaçao, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. Eiser had eerder al een verzoek ingediend dat ook was afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 18 februari 2021 een zitting gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting werd duidelijk dat eiser inmiddels was ontslagen, wat de vraag opriep of hij nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank overwoog dat er geen sprake meer kon zijn van re-integratie nu eiser niet meer in dienst was. Eiser stelde dat hij procesbelang had omdat er een procedure liep tegen zijn ontslag, maar de rechtbank oordeelde dat het feitelijke belang bij de beoordeling van het beroep was komen te vervallen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Hamann),
en

de directeur DienstenCentrum Re-integratie, verweerder

(gemachtigde: majoor mr. W.S. Badri).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om op Curaçao te mogen re-integreren afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021 door middel van een video-verbinding.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Voor verweerder zijn tevens verschenen mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

1. Eiser werkt sinds 1998 als militair voor Defensie. Aan eiser is bij besluit van
22 januari 2014 met ingang van 14 juli 2014 de functie van Commandant Bootgroep toegewezen voor de duur van 36 maanden, met als standplaats Curaçao. Op 3 oktober 2016 is eiser ziek geworden. Toen zijn plaatsing op Curaçao afliep, is eiser bij besluit van
18 januari 2017 met ingang van 15 juli 2017 zwevend geplaatst. Vervolgens is hij bij besluit van 26 juli 2017 met ingang van 15 juli 2017 en voor de duur van 2 jaar geplaatst bij de Sociaal Medische Dienst (SMD) van het Commando Zeestrijdkrachten, met als standplaats Nederland (Amsterdam). Vervolgens is eiser bij besluit van 26 april 2018 overgedragen aan het DienstenCentrum Re-integratie (DCR), eveneens met standplaats Nederland (Den Helder). Eerder genoemde besluiten staan in rechte vast.
Bij rekest van 20 september 2018 heeft eiser verweerder verzocht te mogen re-integreren op Curaçao. Verweerder heeft het verzoek bij het bestreden besluit afgewezen, omdat er op Curaçao geen mogelijkheden voor re-integratie zijn. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 29 januari 2019 (SGR 18/8093) het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van eiser afgewezen. Bij besluit van 1 april 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
Op 21 mei 2019 heeft eiser in een nieuw rekest wederom verzocht om te mogen re-integreren op Curaçao en zodoende terug te keren naar zijn gezin. Bij primair besluit van
21 juni 2019 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 13 augustus 2019 (SGR 19/4666) het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van eiser afgewezen.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 5 december 2019 zijn standpunt gehandhaafd dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd waardoor het in rechte vaststaande besluit van 1 april 2019 dient te worden herzien. Het bezwaar van eiser is ongegrond verklaard.
2 Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en hij wijst daartoe met name op de starre houding van verweerder. Daarbij lijkt verweerder zich niet te realiseren welke impact dit handelen heeft op eiser en zijn gezin.
Het is onbegrijpelijk waarom eiser in 2017 gedurende zijn re-integratie nog mocht verhuizen binnen Curaçao maar dat deze mogelijkheid nu niet meer bestaat. De bedrijfsarts geeft aan dat eiser het recht heeft om op Curaçao te wonen en werk te zoeken.
Eiser kent twee andere gevallen waarin verweerder wel re-integratie buiten Nederland toegestaan heeft, een op Aruba en een op Curaçao.
Eisers zaak is door de commissie langlopende zaken voorgelegd aan de staatssecretaris van Defensie. De uitslag is op dit moment nog niet bekend. Mediation is op niets uitgelopen door de starre houding van verweerder en ook de veteranenombudsman zal zich met de zaak gaan bemoeien.
3 De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Nu op zitting is gebleken dat eiser inmiddels is ontslagen ziet de rechtbank zich voor de vraag geplaatst of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
3.2
Eiser is van mening dat er sprake is van procesbelang omdat er een procedure loopt tegen eisers ontslagbesluit. Indien eiser niet op zou komen tegen het onderhavige besluit zou dat negatief uitpakken in de ontslagprocedure.
3.3
In vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener zelf feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
3.4
Inzet van de procedure is dat eiser wenst te re-integreren op Curaçao. De rechtbank stelt vast dat van re-integratie geen sprake meer kan zijn nu eiser ontslagen is. Daarmee is het feitelijke belang bij de beoordeling van het beroep komen te ontvallen.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser het gestelde belang in het kader van zijn ontslagprocedure onvoldoende aannemelijk gemaakt heeft. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep komt de rechtbank dan ook niet toe.
4 Het beroep is niet-ontvankelijk
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.