ECLI:NL:RBDHA:2021:2508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL21.1124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een conservatoire maatregel in het bestuursrecht met betrekking tot vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 22 januari 2021, waarbij hem een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel was opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 4 februari 2021 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De eiser voerde aan dat de toegang tot zijn kamer in het asielzoekerscentrum zonder zijn toestemming en zonder geldige machtiging was verkregen. Hij betwistte de geldigheid van de elektronische handtekening op de machtiging tot binnentreden, omdat de validatie aangaf dat de ondertekenaar onbekend was. De rechtbank oordeelde dat de machtiging tot binnentreden op juiste wijze was ondertekend door een bevoegde ondertekenaar en dat er geen sprake was van handelen in strijd met de Algemene wet op het binnentreden. De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet onrechtmatig was geweest en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van de geldigheid van machtigingen en de procedurele waarborgen bij het binnentreden in woningen, evenals de afweging van belangen in het kader van vreemdelingenbewaring. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1124

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 februari 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben toestemming gegeven de zaak schriftelijk af te doen. Eiser heeft op 9 februari 2021 de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 12 februari 2021 een verweerschrift ingediend. Op 15 februari 2021 heeft eiser een aanvullende reactie ingediend. Verweerder heeft daar 18 februari 2021 op gereageerd. De rechtbank heeft op 2 maart 2021 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat zijn kamer in het AZC is binnengetreden zonder zijn toestemming en zonder een geldige machtiging daarvoor. Het document 'machtiging tot binnentreden in een woning' is elektronisch ondertekend, maar de validatie geeft als resultaat dat de ondertekenaar onbekend is, en dat de bovenliggende certificaten ook niet kunnen worden geïdentificeerd als afkomstig van een betrouwbare bron. Ter onderbouwing heeft eiser een printscreen overgelegd. Gelet daarop is geen sprake van een geldige machtiging.
Verder hebben de verbalisanten niet eerst aangebeld of geklopt maar hebben direct met de loper de deur geopend. In het aanvullend proces-verbaal staat als reden daarvoor genoemd dat eiser agressief of bedreigend gedrag zou kunnen vertonen. Er is kennelijk gekozen voor een overvaltechniek, waarbij verbalisanten meteen binnen stonden. Niet valt echter in te zien dat door zo te handelen de kans op agressief gedrag zou worden verminderd. In zijn algemeenheid lijkt de kans eerder groter dat iemand agressief wordt wanneer er opeens personen in zijn woning staan die niet hebben gebeld of aangeklopt. Eiser meent dan ook
dat er geen geldige reden is geweest om direct naar binnen te lopen. Dit is in strijd met de Algemene wet op het binnentreden (Awbi).
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) maken een of meer fouten in het voortraject de bewaring niet zonder meer onrechtmatig, maar dan moet er wel een belangenafweging plaatsvinden. Daarbij speelt onder meer de ernst van de gemaakte fouten een rol. Eiser merkt in dit verband op dat het recht op privéleven in een eigen woning een belangrijk grondrecht is waarop alleen inbreuk mag worden gemaakt als dat volgens de wet gebeurt. Voorts heeft eiser geen strafrechtelijke antecedenten. Hij verbleef in het AZC dus was hij makkelijk te vinden als hij zou worden overgedragen. Daarbij heeft eiser uiteindelijk aan zijn overdracht meegewerkt. Er is geen sprake van zwaarwegende belangen aan de kant van verweerder.
4.1
Verweerder heeft zich in zijn reactie van 18 februari 2021 op het standpunt gesteld dat onduidelijk is op welke wijze eiser de door hem overgelegde validatie heeft verricht. Zoals eerder aangegeven kan het valideren van een digitale handtekening van AVIM op verschillende manieren. Voor het valideren van de elektronische handtekening middels een pdf-viewer is het noodzakelijk om een recente versie van Adobe te gebruiken, omdat men anders ten onrechte foutmeldingen kan krijgen. Om deze reden heeft verweerder de validatie via de website van de Justitiële Informatiedienst uitgevoerd. Verweerder wijst er daarbij op dat op de machtiging en het verslag van binnentreden documentnummers staan vermeld, die overeenkomen met de kenmerken die op de door desbetreffende validaties staan vermeld.
4.2
De Afdeling heeft in de uitspraak van 21 december 2020 [1] het volgende overwogen:
‘Uit de laatstgenoemde uitspraak [2] volgt dat het digitale systeem van de politie, waarvan de AVIM gebruik maakt, het elektronisch ondertekenen van een maatregel mogelijk maakt waarbij met een zogenoemd associatierecord de inhoudelijke informatie en de elektronische handtekening van de maatregel onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Daarmee is gewaarborgd dat de maatregel na elektronische ondertekening niet ongemerkt kan worden gewijzigd. Alleen daartoe bevoegde medewerkers hebben toegang tot het onderdeel van het systeem dat uiteindelijk de zin 'Dit document is elektronisch ondertekend' in het digitale document van de maatregel produceert. Wanneer met gebruik van een gangbare PDF-viewer op die zin geklikt wordt, verschijnen de gegevens van de elektronische handtekening: de datum en het tijdstip van ondertekening, de naam van de ondertekenaar en de vermelding dat de handtekening geldig is en dat het document na ondertekening niet gewijzigd is.’
4.3
De rechtbank stelt vast dat de elektronische handtekening op 21 januari 2021 om 09:33:21 is gezet. Verder is vermeld dat de handtekening geldig is en getekend is door [naam] , hulpofficier van justitie. Ook is vermeld dat het document niet is gewijzigd sinds deze handtekening is toegepast, dat de identiteit van de ondertekenaar geldig is, dat de handtekening is voorzien van een ingesloten tijdstempel en dat de handtekening is gevalideerd op de beveiligde tijd (tijdstempel): 2021/01/21 09:33:21 +01’00’. Met betrekking tot de informatie over de ondertekenaar is vermeld dat het certificaat van de ondertekenaar geldig is en niet is ingetrokken.
4.3.1
De door eiser overgelegde stukken stroken niet met de gegevens zoals hiervoor vermeld.
4.3.2
Gelet op de door verweerder hiervoor onder 4.1 weergegeven toelichting en stelling van verweerder dat niet duidelijk is hoe eiser de validatie heeft verricht, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet van de gegevens uit te gaan zoals de pdf-viewer deze toont bij het klikken op de elektronische handtekening in het document zoals deze zich in het rechtbankdossier bevindt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het door verweerder nader ingebrachte validatierapport van de justitiële informatiedienst van 12 februari 2021 waarin nogmaals is bevestigd dat het betreffende document met kenmerk [K#] , zijnde de machtiging tot binnentreden, authentiek is (dit betekent dat het document bekend is bij de instantie die het heeft uitgegeven) en integer is (dit betekent dat de inhoud van het document niet is aangepast nadat het is uitgegeven). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot binnentreden op juiste wijze is ondertekend door een bevoegde ondertekenaar.
4.3.3
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat sprake is van een geldige machtiging tot binnentreden en komt zij aan de bespreking van hetgeen verder op dit punt naar voren is gebracht niet toe. Bovendien bleek bij binnenkomst dat eiser niet aanwezig was. Eiser is aangetroffen in de algemene ruimte waarbij het legitimatiebewijs is getoond en is uitgelegd waarom zijn woning was binnengetreden. Naar het oordeel van de rechtbank is van handelen in strijd met de Awbi geen sprake.
4.3.4
Nu sprake is van een geldige machtiging behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd in het kader van een belangenafweging geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Ook verder ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat eisers bewaring onrechtmatig is geweest.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.