ECLI:NL:RBDHA:2021:2496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.19696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Duitsland voor asielaanvraag onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat Duitsland niet in staat zou zijn om zijn verdragsverplichtingen na te komen, en dat er systeemfouten en tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland zouden zijn. Tijdens de zitting op 16 december 2020 is de eiser niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat Duitsland zijn verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank wijst erop dat de Duitse autoriteiten het claimverzoek van de eiser hebben geaccepteerd, wat betekent dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom er geen aanleiding is om van dit beginsel af te wijken.

De rechtbank oordeelt verder dat de stelling van de eiser dat hij tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag in een gesloten centrum kan worden geplaatst, niet leidt tot een ander oordeel. De rechtbank benadrukt dat de eiser zich bij eventuele problemen moet wenden tot de Duitse autoriteiten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19696

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.C. van den Hoff),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.19697, plaatsgevonden op 16 december 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d van de Dublinverordening.
2. Eiser voert aan dat er niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Duitsland en stelt daartoe als volgt. Er is sprake van systeemfouten en tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland die resulteren in een schending van artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Zo is er onder andere sprake van oppervlakkige gehoren, de moeilijkheid om achteraf correcties door te voeren en een reëel risico op (in)directe refoulement. Dat de rechtsbijstand in Duitsland voldoet aan de Procedurerichtlijn, betekent nog niet dat er een effectief rechtsmiddel is als bedoeld in artikel 47 van het Handvest. Voornoemde aan het systeem gerelateerde tekortkomingen zijn zodanig ingebakken in de wijze waarop in Duitsland asielaanvragen worden behandeld, dat het geen zin heeft om hierover te klagen. Verder loopt hij bij overdracht het risico tot 18 maanden in een gesloten centrum geplaatst te worden en hierdoor de kans om blootgesteld te worden aan een onmenselijke behandeling. In Duitsland speelt voorts racistisch geweld, waarvan hij het slachtoffer kan worden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar een tweetal rapporten overgelegd bij zijn zienswijze. [5] Verder stelt eiser dat hij bij overdracht het risico loopt om besmet te worden met het corona-virus. Tot slot voert eiser aan dat hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als op zichzelf staand is beoordeeld, waardoor een integrale beoordeling ten onrechte achterwege is gebleven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Niet in het geschil is dat de autoriteiten van Duitsland in beginsel verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
In zijn algemeenheid geldt verder dat verweerder ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. Zo heeft eiser niet genoegzaam onderbouwd dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten het claimverzoek van eiser geaccepteerd, waardoor verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat de Duitse autoriteiten eisers asielverzoek in behandeling zullen nemen en toepassing zullen geven aan geldende internationale regelgeving. Indien eiser meent dat geen sprake is van een zorgvuldige asielprocedure dan wel opvangvoorzieningen in Duitsland dient eiser zich hierover te beklagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is. De enkele stelling dat het geen zin heeft om bij de Duitse autoriteiten hierover te klagen, omdat de tekortkomingen zijn ingebakken in het systeem, is daartoe onvoldoende. Ten aanzien van de rechtsbijstand in Duitsland overweegt de rechtbank dat er beginsel geen sprake kan zijn van strijd met artikel 47 van het Handvest, nu het Duitse systeem van rechtsbijstandverlening in overeenstemming is met het bepaalde in de Procedurerichtlijn.
5. De stelling van eiser dat hij tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag in een gesloten centrum kan worden geplaatst leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat dit niet zonder meer in strijd is met internationale verdragsverplichtingen. In dit verband merkt zij op dat dit onder bepaalde omstandigheden in zekere zin ook in Nederland gebeurt. Dat er voorvallen zijn geweest van (racistisch) geweld tegen vluchtelingen en asielzoekers in Duitsland, is ook onvoldoende voor de conclusie dat daarvan structureel sprake is. Evenmin is gebleken dat Duitsland onvoldoende in staat is om vreemdelingen voldoende effectief te beschermen of dat er bij overdracht aan Duitsland sprake is van (indirect) refoulement. Ook hier geldt dat eiser zich bij voorkomende problemen dient te wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten.
6. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op alle van belang zijnde aspecten en een integrale afweging heeft gemaakt. Hierbij is van belang dat verweerder gemotiveerd heeft aangegeven waarom er geen aanleiding is voor het oordeel dat thans niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Gelet hierop kan de stelling van eiser dat het bestreden besluit geen blijk geeft van een integrale weging, niet slagen.
7. Verder overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020. [6]
8. Verweerder concludeert in het licht van het voorgaande dan ook terecht dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek, en geen aanleiding heeft hoeven zien om de behandeling daarvan met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.‘World Report 2020 – Germany’ van Human Rights Watch en het ‘Country Report on Human Rights Practices – Germany’ van het US Department of State van 2018 en 2019.