ECLI:NL:RBDHA:2021:2477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.16032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag op basis van eerdere afwijzing en gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard op 20 augustus 2020, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die op 15 augustus 2019 was afgewezen, en deze beslissing was in rechte vast komen te staan.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en voerde aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Hij betwistte de conclusies van Bureau Documenten, die de basis vormden voor de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank heeft op 30 september 2020 het onderzoek ter zitting gehouden, waarbij eiser en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vervolgens de onderliggende stukken van Bureau Documenten ingezien, waar geheimhouding op was verzocht.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door Bureau Documenten zorgvuldig was uitgevoerd en dat verweerder terecht had gesteld dat er geen nieuwe elementen waren die de aanvraag ontvankelijk zouden maken. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. S. Zohrabian, en werd openbaar gemaakt op 19 maart 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16032

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 20 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.16033, plaatsgevonden op 30 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 30 september 2020 heeft deze rechtbank verweerder verzocht om inzage in de onderliggende stukken van Bureau Documenten van 17 juli 2020.
Bij brief van 7 oktober 2020 zijn de onderliggende stukken toegestuurd. De rechtbank heeft de beslissing, als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb [1] opgedragen aan een andere enkelvoudige kamer van deze rechtbank. Deze heeft kennisgenomen van de onderliggende stukken waarvan door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geheimhouding is verzocht. Bij beslissing van 22 oktober 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van genoemde stukken gerechtvaardigd is.
De gemachtigde van eiser heeft toestemming verleend om mede op grondslag van de onderliggende stukken uitspraak te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 15 augustus 2019 afgewezen. Deze beslissing is in rechte komen vast te staan met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 18 november 2019.
2. Op 10 juni 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw [2] niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de bevindingen van Bureau Documenten van 17 juli 2020.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht, en stelt daartoe als volgt. Het is niet duidelijk hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Ook behoort een deel van de conclusies niet tot de expertise van Bureau Documenten. De conclusies van Bureau Documenten roepen vragen op, vooral nu verweerder zou stellen dat de informatie op de website gebaseerd is op een volgens Bureau Documenten nooit uitgegeven krant. Verweerder had op grond van artikel 3:2 van de Awb moeten nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Er is sprake van een motiveringsgebrek nu er geen onderzoek is verricht naar het artikel op de website. In 2020 speelt het internet een meer prominente rol in de verspreiding van informatie en is onderzoek ten onrechte niet gebeurd.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016. [3] Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
5. Eiser heeft bij zijn aanvraag een afschrift van een krant en een
affidavit of factsmet daaraan gekoppeld
details of entryovergelegd. Bureau Documenten is na een onderzoek tot de conclusie gekomen dat aan deze stukken niet de waarde kan worden toegekend die eiser er aan toegekend zou willen zien. Het is, aldus Bureau Documenten, (3) tamelijk gebruikelijk dat journalisten zich in grote delen van Afrika, waaronder Nigeria, laten betalen om bepaalde informatie te publiceren dan wel voor publicatie inhoudelijk aan te passen. Daarnaast geeft Bureau Documenten aan dat (4) uit de verklaring van onderzoek blijkt de verschijningsvorm van de overgelegde krant afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. De overgelegde krant is niet in deze verschijningsvorm uitgegeven.
6. Na met toepassing van artikel 8:29 Awb kennis te hebben genomen van de stukken die ten grondslag liggen aan het onderzoek van Bureau Documenten komt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek door de Bureau Documenten als hiervoor in overweging 5 onder (4) genoemd zorgvuldig is geweest en dat verweerder voldaan heeft aan zijn vergewisplicht. Verweerder heeft het onderzoek van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, omdat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Van belang is ook dat eiser het onderzoek van Bureau Documenten niet door middel van een contra-expertise heeft bestreden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, nu het krantenartikel niet in deze verschijningsvorm verschenen kan zijn en de authenticiteit van de overige stukken (
affidavit of factsen
details of entry) niet kan worden vastgesteld.
7. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag.
8. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.