ECLI:NL:RBDHA:2021:2438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening eervol ontslag wegens verstoorde arbeidsrelatie op grond van artikel 99, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als Penitentiair Inrichtingswerker, en de minister van Justitie en Veiligheid. De eiser had eervol ontslag gekregen op grond van artikel 99, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) wegens een verstoorde arbeidsrelatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verstoorde verhouding voortkwam uit het gedrag van de eiser, die na het indienen van een zwartboek met misstanden, wantrouwen jegens zijn werkgever bleef koesteren. Ondanks meerdere gesprekken en pogingen tot mediation, was er geen uitzicht op een vruchtbare samenwerking. De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet het gevolg was van de meldingen van de eiser, maar van zijn houding en gedrag na deze meldingen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waarmee het ontslag werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4837

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. van Uden),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Verhagen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2019 is aan eiser met ingang van 20 november 2019 buitengewoon verlof verleend op grond van artikel 33e van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
Bij besluit van 11 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 15 december 2019 eervol ontslag verleend wegens verstoring van de arbeidsrelatie op grond van artikel 99, eerste lid, van het ARAR. Daarbij is eiser op grond van artikel 99, tweede lid, van het ARAR een uitkering toegekend die gelijk is aan het voor hem geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk.
Bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het buitengewoon verlof herroepen en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld voor zover daarbij het primaire besluit is gehandhaafd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

Inleiding
1. Voor het feitenoverzicht sluit de rechtbank aan bij het feitenoverzicht zoals weergegeven in het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden Ministerie van Justitie en veiligheid.
1.1.
Eiser was werkzaam bij verweerder, vanaf 1 januari 1990 in de functie van medior Penitentiair Inrichtingswerker (PIW’er) in het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg (hierna: JCvSZ) in de [PI] .
1.2.
Op 13 juni 2017 is door 21 PIW’ers een bijeenkomst georganiseerd met de plaatsvervangend vestigingsdirecteur over de opgelopen spanningen binnen de organisatie van verweerder. Er bestond geen vertrouwen in de direct leidinggevende.
1.3.
Eiser heeft op 3 augustus 2017 een verslag van de bijeenkomst op 13 juni 2017 per e-mail verstuurd. Eiser is op 3 augustus 2017 naar huis gezonden. Hij is daarna tijdelijk te werk gesteld bij bouwtoezicht. Hiervan is per e-mail mededeling gedaan aan alle medewerkers. Eiser heeft zich per 7 augustus 2017 ziek gemeld.
1.4.
In het advies van 11 oktober 2017 heeft de bedrijfsarts geadviseerd een onderzoek
te laten doen door Skills. Tijdens de intake op 6 december 2017 heeft eiser aangegeven dat sprake is van een conflictsituatie. De bedrijfsartsen hebben aangegeven dat voor het arbeidsprobleem het noodzakelijk is met eiser in gesprek te gaan met behulp van een gespreksleider of een formele mediator.
1.5.
Op 19 januari 2018 heeft eiser met drie andere melders een lijst met misstanden naar verweerder gestuurd (‘het zwartboek’). Naar aanleiding hiervan zijn gesprekken gehouden met de melders en de vertrouwenspersoon.
1.6.
In augustus 2018 heeft eiser het vertrouwen in de casemanager opgezegd.
1.7.
In de zomer van 2018 heeft een herstart van de in januari 2018 opgestarte mediation plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft geen mediation plaatsgevonden mede vanwege het feit dat de functionaris waarmee eiser de conflictsituatie heeft ervaren, de dienst begin 2019 heeft verlaten.
1.8.
Op 7 september 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, verweerder, de vertrouwenspersoon en een andere melder van de misstanden. In het gesprek is besproken dat naast het algemene traject van de melding van de misstanden ook de persoonlijke trajecten lopen van zowel eiser als de andere melder. In het gesprek hebben alle partijen aangegeven te willen zoeken naar de mogelijkheden om tot elkaar te komen.
1.9.
Bij e-mail van 17 november 2018 heeft eiser aan de woordvoerder van de minister voor Rechtsbescherming verzocht een gesprek te laten plaatsvinden tussen hem en de minister voor Rechtsbescherming ten aanzien van de door eiser geconstateerde misstanden en het door hem met drie andere PIW’ers ingediende zwartboek. Eiser wil graag in gesprek met verweerder omdat hij vindt dat zijn leidinggevenden en directie niets doen met het zwartboek en minister Dekker verkeerd voorlichten. In een reactie van 21 november 2018 stelt de woordvoerder het signaal van eiser eerst te willen voorleggen aan de hoofddirecteur om deze niet te passeren. Daarna volgt een e-mailcorrespondentie tussen eiser en de woordvoerder die voortduurt tot 17 april 2019.
1.10.
Op 11 januari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen onder andere eiser, de drie andere melders van de misstanden en verweerder. Op 15 maart 2019 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden.
1.11.
In zijn brief van 17 april 2019 (‘tweede klokkenluidersbrief’) aan de minister voor Rechtsbescherming maakt eiser melding van de door hem geconstateerde misstanden en het doorlopen traject tot 17 april 2019 inclusief een uitgewerkte tijdlijn. Eiser verzoekt een diepgaand onafhankelijk onderzoek te starten naar de aangegeven misstanden.
1.12.
In een voornemen van 17 april 2019 heeft verweerder aangegeven tot eervol ontslag te willen overgaan per 1 juni 2019 op grond van artikel 99 van het ARAR.
Verweerder stelt in het besluit dat uit de door eiser toegestuurde e-mails aan verschillende hoger geplaatste personen binnen de organisatie blijkt dat er een diep wantrouwen is tegenover het bevoegd gezag. Ook heeft verweerder aangegeven dat eiser zich onttrekt aan zijn re-integratieverplichtingen. Eiser heeft per brief van 3 mei 2019 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
1.13.
Bij brief van 8 mei 2019 is eiser namens verweerder meegedeeld dat de melding van eiser geen misstand bevat in de zin van de Wet Huis voor klokkenluiders en dat er ook geen redelijke grond is om aan te nemen dat er sprake is van een maatschappelijke misstand of angstcultuur. Verweerder heeft om twijfel uit te sluiten dat de veiligheid van gedetineerden en personeel in gevaar is en klachten daarover in de doofpot worden gestopt, wel besloten om de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: IJenV) onderzoek te laten doen. De inspectie zal in gesprek gaan met eiser en de drie melders, onderzoek doen naar het aangeleverde bronmateriaal, eventueel vervolgonderzoek doen en uiteindelijk rapporteren over de bevindingen, conclusies en aanbevelingen uit brengen.
1.14.
In reactie op de brief van 8 mei 2019 volgt van 10 mei 2019 tot 27 mei 2019
e-mailcorrespondentie met de centrale integriteitscoördinator (CCI) over de in te plannen gesprekken met de IJenV, de gespreksonderwerpen met de IJenV, de mogelijkheid een klacht in te dienen en de persoonlijke situatie van eiser.
1.15.
Op 3 juni 2019 heeft het UWV beslist dat aan eiser nog geen WIA-uitkering wordt toegekend, omdat verweerder niet al haar re-integratieverplichtingen is nagekomen. De loondoorbetalingsverplichting is door het UWV verlengd tot 18 juli 2020. Pas wanneer verweerder de tekortkomingen heeft hersteld dan wel uiterlijk 22 mei 2020 zal het UWV verder gaan met de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering.
1.16.
Van 3 juli 2019 tot 28 augustus 2019 heeft eiser per e-mail contact met de centrale integriteitscoördinator. Eiser heeft hem alle stukken toegestuurd en enkele misstanden en zijn standpunt toegelicht. De integriteitscoördinator heeft aangegeven welke opmerkingen van eiser onderdeel van zijn onderzoek zijn en welke er buiten blijven. Ook heeft de integriteitscoördinator aangegeven welke stappen hij gaat ondernemen, eiser op de hoogte gehouden van de stand van zaken en aangegeven wat zijn rol is binnen het proces. Naar aanleiding van het verzoek van eiser om rechtsbescherming vanwege zijn rol als klokkenluider heeft de integriteitscoördinator aangegeven hierover na bestudering van de stukken een onafhankelijk advies te geven aan verweerder.
1.17.
In zijn e-mail van 9 augustus 2019 heeft de integriteitscoördinator de stand van zaken aangegeven en bevestigd dat de ontslagprocedure vooralsnog wordt aangehouden tot 1 oktober 2019 vanwege onder andere het lopende onderzoek en de afwezigheid van de secretaris-generaal.
1.18.
In een laatste e-mail van de centrale integriteitscoördinator van 22 augustus 2019 heeft de integriteitscoördinator aangegeven niet meer te reageren op eiser en het contact te beëindigen vanwege de uitlatingen van eiser naar verschillende personen en onderdelen binnen de organisatie, maar ook vanwege de aankondiging dat eiser een klacht gaat indienen tegen hem vanwege het feit dat hij naar zijn idee niet serieus wordt genomen.
1.19.
In de e-mail van 26 augustus 2019 verzoekt eiser de secretaris-generaal hem duidelijkheid te geven in navolging van het aan de secretaris-generaal gegeven advies van de integriteitscoördinator. De secretaris-generaal geeft in een reactie van 28 augustus 2019 aan dat eiser een uitnodiging zal ontvangen van de hoofddirecteur Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) om de uitkomst, het vervolg en de gedragingen van eiser te bespreken. Eiser heeft in een reactie per e-mail van 29 augustus 2019 aangegeven dat hij teleurgesteld is en constateert dat er geen rekening is gehouden met de aanbevelingen uit het rapport van de heer Ruys.
1.20.
In het advies van 2 september 2019 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat eiser inzetbaar is voor werkzaamheden, maar dat de werkproblematiek nog niet is opgelost.
1.21.
In de e-mail van 4 september 2019 geeft de secretaris-generaal aan dat verweerder in de lijn van de aangegeven processen heeft gehandeld om de aangegeven misstanden te onderzoeken en in afwachting te zijn van het laatste onderzoek. Ondanks de beschuldigingen en uitlatingen van eiser is verweerder bereid het voornemen tot ontslag in te trekken en in gesprek te gaan over het maken van een nieuwe start. Eiser zal daarvoor moeten erkennen en herkennen dat hij de grens van het betamelijke heeft overschreden met zijn uitlatingen. Eiser zal uitgenodigd worden voor een gesprek. Wanneer het geboden perspectief niet acceptabel is voor eiser zal verweerder met eiser gaan verkennen op welke wijze en onder welke voorwaarden het dienstverband van eiser kan worden beëindigd.
1.22.
Op verzoek van eiser heeft de secretaris-generaal de inhoud van de e-mail van 4 september 2019 per brief van 9 september 2019 bevestigd.
1.23.
Op verzoek van de secretaris-generaal heeft de plaatsvervangend directeur Gevangeniswezen eiser per e-mail van 16 september 2019 uitgenodigd voor een gesprek.
Op 8 oktober 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de plaatsvervangend directeur Gevangeniswezen over de voortzetting of herstart van de arbeidsrelatie in een andere PI. Hij heeft eiser verzocht zich onder de door verweerder gestelde voorwaarden neer te leggen bij de situatie. Eiser heeft aangegeven zich hier niet bij neer te kunnen leggen en ook niet in een andere vestiging dan de [PI] zijn werkzaamheden te willen voortzetten. Eiser heeft verzocht om erkenning van de misstanden binnen de [PI] . Eiser en verweerder zijn in dit gesprek niet nader tot elkaar gekomen.
1.24.
Eiser heeft per e-mail van 21 oktober 2019 de IJenV verzocht rapporten toe te sturen en nieuwe incidenten aangekaart. Eiser geeft aan dat wanneer de IJenV de aangevoerde ambtsmisdrijven niet oppakt de kwesties als voorpaginanieuws te beschouwen. Tevens geeft eiser aan mogelijk aangifte te gaan doen bij de Rijksrecherche.
1.25.
Bij e-mail van 22 oktober 2019 aan de plaatsvervangend directeur Gevangeniswezen verzoekt eiser inzage te krijgen in diverse rapporten en notities, het volledige medewerkerstevredenheidsonderzoek van 2017 en inzage in zijn personeelsdossier. Eiser heeft aangegeven dat mogelijk sprake is van een schaduwdossier. Daarnaast heeft eiser gevraagd of bekend is onder welke voorwaarden zijn dienstverband gaat eindigen. Eiser heeft aangegeven de voorkeur te hebben om de kwestie in de rechtszaal te behandelen, waarbij eiser twintig getuigen zal oproepen, de zitting zal laten filmen en de zaak live via Twitter te laten verslaan.
1.26.
In een reactie van 25 oktober 2019 deelt de secretaris-generaal mee dat het hem
duidelijk is geworden dat eiser geen nieuwe start wil maken. Hij stelt vast dat eiser geen vertrouwen heeft in verweerder en eiser vastbesloten is een oordeel te vragen aan de rechter over de juistheid van de beëindiging van het dienstverband van eiser en de situatie bij de [PI] . De secretaris-generaal heeft aangegeven geen verdere correspondentie meer te voeren met eiser en heeft eiser verwezen naar de plaatsvervangend vestigingsdirecteur.
1.27.
Bij brief van 6 november 2019 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt eiser eervol ontslag te willen verlenen op grond van artikel van het 99 ARAR per 1 december 2019. Verweerder heeft in het voornemen van 6 november 2019 herhaald dat naar zijn idee geen sprake is van een misstand in de zin van de Wet Huis voor klokkenluiders en dat er ook geen redelijke grond is om aan te nemen dat sprake is van een maatschappelijke misstand of angstcultuur. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat uit het gesprek van 8 oktober 2019 is gebleken dat eiser geen nieuwe start wil maken en de strijd wil voortzetten.
1.28.
In zijn e-mail van 8 november 2019 heeft eiser aan het secretariaat van verweerder aangegeven aangifte te gaan doen vanwege ernstige misstanden/misdrijven.
1.29.
Bij e-mail van 11 november 2019 aan de vaste Kamercommissie van verweerder verzoekt eiser hem op te roepen voor een toelichting op zijn e-mail, waarin eiser misstanden heeft gemeld en aangeeft dat dringend ingrijpen zeer gewenst is. Op 13 november 2019 heeft eiser een e-mail verstuurd naar de vaste Kamercommissie met de vraag wanneer de vaste Kamercommissie denkt naar zijn verzoek te kunnen kijken. Op 16 november 2019 heeft eiser nog een e-mail gestuurd naar de vaste Kamercommissie met informatie en aangeven dat dringend ingrijpen bij verweerder gewenst is. De vaste Kamercommissie heeft per e-mail van 27 november 2019 de minister voor Rechtsbescherming verzocht om een reactie op de inhoud van de e-mail van eiser.
1.30.
Bij brief van 21 november 2019 aan de minister voor Rechtsbescherming heeft eiser verwezen naar zijn eerdere twee klokkenluidersbrieven en heeft hem verzocht rechtsbescherming te verlenen en het voornemen tot ontslag per 1 december 2019 ongedaan te maken.
1.31.
Op 22 november 2019 heeft eiser bericht ontvangen dat zijn laatste ziektedag 20 november 2019 was. Verweerder heeft per e-mail van 27 november 2019 aangegeven dat eiser per 20 november 2019 volledig beter is gemeld. In een reactie per e-mail van 27 november 2019 aan een HR-medewerker stelt eiser onder andere kritische vragen over hervatting van zijn werkzaamheden, zijn casemanager, de bedrijfsarts en verzoekt eiser alle MT-verslagen toe te sturen waarin eiser is besproken. In een e-mail van 28 november 2019 heeft eiser ook aangegeven bezwaar te maken tegen de melding per 20 november 2019 hersteld te zijn.
1.32.
Bij besluit van 28 november 2019 is eiser per 20 november 2019 buitengewoon verlof verleend.
1.33.
In het advies van 5 december 2019 geeft de bedrijfsarts aan dat eiser arbeidsongeschikt is, dat de oorzaak werkgerelateerd is en dat sprake is van een conflict.
1.34.
In het zienswijzegesprek van 5 december 2019 heeft eiser verwezen naar zijn
zienswijze van 6 juni 2019 tegen het eerdere voornemen om tot eervol ontslag over te gaan op grond van artikel van het 99 ARAR. Eiser heeft aangegeven verweerder te wantrouwen en zich niet te kunnen verenigen met het besluit tot eervol ontslag over te gaan.
1.35.
Op 7 december 2019 heeft eiser een e-mail gestuurd naar de hoofddirecteur DJI met het verzoek zijn speech op het afscheidssymposium van de inspecteur-generaal van de IJenV toe te sturen. Tevens heeft eiser aangegeven een klacht in te dienen tegen hem vanwege het op 8 mei 2019 afbakenen van de scope van het onderzoek van de IJenV. Daarnaast is in deze e-mail van 7 december 2019 aan de hoofddirecteur DJI verzocht zijn CV aan eiser op te sturen en geeft eiser aan hem op te roepen als getuige bij zijn ontslagzaak.
1.36.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser eervol ontslag verleend per 15 december 2019 op grond van artikel 99 van het ARAR.
1.37.
Bij brief van 8 januari 2020 heeft de IJenV aangegeven dat de beweringen van eiser geen steun vinden in de bevindingen en conclusies van de IJenV. Bij brief van 16 januari 2020 heeft verweerder eiser geïnformeerd over de uitkomst van het onderzoek van de IJenV. Verweerder heeft aangegeven dat daarmee de beweringen van eiser voldoende en zorgvuldig zijn onderzocht en daarmee als afgedaan worden beschouwd.
1.38.
Bij e-mail van 17 januari 2020 heeft eiser aan de secretaris-generaal, de centrale coördinator integriteit, de vestigingsdirecteur [PI] , de plaatsvervangend vestigingsdirecteur [PI] en de HR-adviseur meegedeeld dat zij onderdeel zijn geworden van de DJI-doofpot. Ook heeft eiser aangegeven dat de schandalige werkwijze volop in het licht zal worden gesteld.
1.39.
In een deskundigenoordeel van 10 maart 2020 heeft het UWV aangegeven dat
eiser op 20 november 2019 niet geschikt was te achten voor het uitvoeren
van de bedongen arbeid.
1.40.
Op 20 maart 2020 hebben artsen en verpleegkundigen van de [PI] gezamenlijk een klacht ingediend tegen de IJenV
.
Het bestreden besluit
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het buitengewoon verlof herroepen en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het advies van 5 juni 2020 van de Adviescommissie bezwaarschriften algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden Ministerie van Justitie en veiligheid (hierna: de commissie) gevolgd. De commissie heeft geconcludeerd dat sprake is van een verstoring in de arbeidsrelatie ten tijde van het genomen besluit. Verweerder heeft met eiser meerdere gesprekken gevoerd en onderzoek verricht naar de gemelde misstanden, teneinde een oplossing te vinden voor de vertrouwensbreuk. Uit het gesprek van 8 oktober 2019 en het zienswijzegesprek van 5 december 2019 is gebleken dat eiser wantrouwen blijft koesteren waardoor van mediation geen positief resultaat te verwachten was en de voortzetting van een vruchtbare samenwerking niet reëel is gebleken. Nu eiser heeft aangegeven allereerst erkenning te willen voor de misstanden, daar aan vast te willen blijven houden, en nergens anders dan bij de [PI] zijn werkzaamheden te willen voortzetten, bestaat geen uitzicht meer op een vruchtbare samenwerking tussen eiser en verweerder, aldus de commissie.
2.2.
De commissie heeft voorts overwogen dat het niet de melding van de vermoedelijke misstand is die heeft gezorgd voor de vertrouwensbreuk, maar dat de melding hooguit is aan te merken als de aanleiding voor het ontstaan van de vertrouwensbreuk. Het is de houding en het gedrag van eiser, na afronding van de melding en de uitkomsten van de onderzoeken, die de vertrouwensbreuk heeft veroorzaakt. Het is volgens de commissie dan ook niet zo dat verweerder als gevolg van de melding van eiser uiteindelijk tot ontslag is overgegaan. De commissie heeft daarbij vastgesteld dat de drie andere melders nog in dienst zijn bij verweerder, hetgeen voor de commissie een bevestiging is dat de melding losstaat van het ontslag van eiser. Ten slotte heeft de commissie overwogen dat vanwege de loonsanctie van het UWV tot 18 juli 2020, niet tot ontslag van eiser kon worden overgegaan om reden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef onder f, van het ARAR. Verweerder heeft immers niet voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. Dit neemt echter niet weg dat verweerder eiser op een andere grondslag, artikel 99, eerste lid, van het ARAR, eervol ontslag kon verlenen nu aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan.
Het betoog van eiser
3.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld voor zover daarbij het ontslagbesluit is gehandhaafd. Eiser stelt dat verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen, dat er sprake is van een impasse of een verstoring in de arbeidsrelatie en dat er daarbij tevens geen uitzicht meer bestond op een vruchtbare samenwerking. Subsidiair voert eiser aan dat deze situatie geheel door toedoen van verweerder is ontstaan dan wel dat door verweerder hierop is aangestuurd, nu verweerder niets, althans onvoldoende, heeft ondernomen om deze situatie te keren. Eiser voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan.
3.2
Eiser is op 3 augustus 2017 zonder opgaaf van reden naar huis gestuurd. Ondanks een verzoek daartoe heeft verweerder ook nooit een besluit op papier gezet zodat eiser ook niet de mogelijkheid heeft gehad dit aan te vechten. Uiteindelijk heeft eiser zich ziek moeten melden. De bedrijfsartsen hebben vervolgens geadviseerd dat partijen met elkaar in gesprek dienden te gaan om het conflict op te lossen. Eiser heeft zich niet veilig gevoeld bij de door verweerder ingeschakelde externe casemanager en heeft in augustus 2018 het vertrouwen in haar opgezegd. Zo heeft deze casemanager volgens eiser meerdere onjuiste UWV-verslagen opgemaakt. Pas in september 2018 is een mediator ingeschakeld. Dit traject is echter stil komen te liggen omdat de directeur van het JCvSZ te kennen dat zij zou gaan vertrekken. Eiser heeft het mediation-traject ook nooit tegengewerkt, maar slechts zijn wensen kenbaar gemaakt.
3.3
Als gevolg van het niet naleven van de Wet Verbetering Poortwachter is eiser uiteindelijk ten onrechte situationeel arbeidsongeschikt thuis komen te zitten. Eiser had al die tijd in zijn eigen functie aan de slag willen gaan, maar is daarin structureel tegengewerkt. Eiser heeft dan ook het gevoel dat de [PI] opzettelijk eiser heeft willen verwijderen in plaats van in een gesprek de toenadering tot eiser te zoeken. Uiteindelijk is ook door het UWV vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gedaan om eiser te laten re-integreren. Nadat verweerder eiser ten onrechte per 20 november 2019 hersteld heeft gemeld, heeft eiser een e-mail ontvangen dat verweerder eiser buitengewoon verlof verleent tijdens de ontslagprocedure. De bedrijfsarts heeft vervolgens op 5 december 2019 bevestigd dat eiser arbeidsongeschikt is.
3.4
Verweerder heeft geen enkele toenadering gezocht en heeft de kwestie verder op de spits gedreven. Bij de gesprekken in oktober en december 2019 heeft eiser aangegeven dat de gang van zaken zoals geschetst vanaf augustus 2017, niet zomaar recht kan worden gezet. Een uitleg hierover bleef uit, zodat van het herstellen van een vertrouwensbreuk geen sprake was. Samenvattend stelt eiser dat hij zonder enige reden naar huis is gestuurd, eiser open heeft gestaan voor re-integratie en ook de adviezen van de bedrijfsarts heeft opgevolgd en medewerking heeft verleend aan de mediation. Eiser is tot driemaal toe door het UWV in het gelijk gesteld, desondanks heeft verweerder reden gezien eiser te ontslaan. Eiser stelt dat het ontslag kennelijk het directe gevolg is van interne misstanden die hij aan de kaak heeft geprobeerd te stellen. Er zijn geen onderzoeken ingesteld door de Centrale Vertrouwenspersoon, Bureau Integriteit of de vestigingsdirectie van de [PI] . Van de onderzoeken die wel hebben plaatsgevonden heeft eiser nimmer de onderzoeksresultaten mogen zien. Eiser is evident een klokkenluider en wordt daar door verweerder op afgerekend. Ter onderbouwing heeft eiser onder meer verschillende verklaringen van voormalig collega’s overgelegd en een verklaring van [A] en [B] die de zaak van eiser hebben geanalyseerd aan de hand van hun kennis over klokkenluiders en de algemene patronen die daarbij zijn te herkennen.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:137) kan een ontslaggrond als die van artikel 99 van het ARAR worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. Bepalend is daarbij de situatie ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit. Daarbij kan acht worden geslagen op feiten en omstandigheden inzake de situatie voorafgaand aan het ontslag.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het primaire besluit sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van verweerder kon worden verlangd.
De verstoorde verhouding blijkt ontegenzeggelijk uit het hiervoor vermelde overzicht van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. Eisers heeft zelf ook gesteld geen enkel vertrouwen meer te hebben in verweerder.
4.3.
Eiser heeft in januari 2018 met enkele collega’s een zwartboek ingediend. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat daarmee gedane meldingen niet serieus zijn genomen.
4.4.
Verweerder heeft over deze meldingen meerdere gesprekken met eiser en de andere melders gevoerd en daaropvolgend deze melding onderzocht. Verweerder heeft ook toegegeven dat er in 2017 wel het een en ander aan de hand was, maar niet zo ernstig dat geconcludeerd kon worden dat sprake was van een misstand. Naar aanleiding van de melding hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden met de divisiedirecteur Gevangeniswezen/ Vreemdelingenbewaring. In de visie van verweerder waren dit positieve gesprekken met een positieve afronding. Eiser heeft zich bij deze conclusie niet kunnen neerleggen en is vervolgens op meerdere niveaus intern en extern aandacht blijven vragen voor de gemelde misstanden en heeft in aanvulling daarop nieuwe meldingen gedaan. Verweerder heeft ook nadere onderzoeken laten instellen door IGJ en IJenV. Uit de betreffende rapporten blijkt dat er op een aantal punten aanbevelingen zijn gedaan. Ook daaruit blijkt dat verweerder de meldingen van eiser serieus heeft genomen. In het bijzonder eisers toon en gedrag bij het blijvend aandacht vragen voor zijn meldingen, waarvan verweerder in het verweerschrift een aantal voorbeelden geeft, getuigen echter van een blijvend diep geworteld wantrouwen van eiser jegens verweerder en rechtvaardigen de conclusie dat daardoor een vertrouwensbreuk is ontstaan en blijft voortbestaan.
4.5.
De rechtbank is wel van oordeel dat verweerder nadat eiser in augustus 2017 naar huis was gestuurd en tijdelijk was verplaatst naar bouwtoezicht, waarna eiser zich vervolgens had ziek gemeld, onvoldoende voortvarend is geweest met het geven van duidelijkheid aan eiser en de ontstane situatie te veel op zijn beloop heeft gelaten. De door de bedrijfsarts geadviseerde mediation heeft lang op zich laten wachten en is – wellicht mede daardoor – nooit echt van de grond gekomen. Het is echter niet zo dat verweerder geen pogingen heeft gedaan om weer met eiser in gesprek te komen.
Verweerder heeft voorts het voorgenomen ontslag per 1 juni 2019 ingetrokken en heeft eiser ook de kans geboden op een nieuwe start mits hij de strijdbijl zou begraven en zich in het vervolg in woord en daad respectvol zou opstellen. Eiser heeft dat aanbod afgewezen en voor een voortzetting van zijn dienstverband bij verweerder als voorwaarde gesteld dat door verweerder werd erkend dat sprake is geweest van misstanden binnen de [PI] . Partijen zijn op dit punt dan ook niet nader tot elkaar kunnen komen. Daarnaast heeft eiser aangegeven dat hij zijn strijd tegen verweerder wilde voortzetten en dat hij geen enkel vertrouwen meer in verweerder had.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser niet als gevolg van zijn meldingen is ontslagen, maar dat hij als gevolg van zijn houding en gedrag in de periode na zijn melding een vertrouwensbreuk heeft gecreëerd door meermalen mensen te beschuldigen op een wijze die de grens van het betamelijke – zoals eiser ook zelf heeft erkend – overschreed. Dat eiser zichzelf als klokkenluider beschouwt en dat dit wordt ondersteund door de verklaring van [A] en [B] , is – wat daar verder ook van zij – geen rechtvaardiging om zijn leidinggevenden en gesprekspartners te bejegenen op de wijze zoals eiser heeft gedaan, ook al is het begrijpelijk dat de wijze waarop verweerder in 2017 de conflictsituatie ter hand nam, frustratie en boosheid bij eiser hebben veroorzaakt. Het ontslag is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen nadelig gevolg van het feit dat eiser meldingen heeft gedaan van bij hem levende vermoedens van misstanden. De verklaringen van de voormalig collega’s van eiser kunnen hier ten slotte evenmin aan afdoen. Niet in geschil is immers dat eiser voor het overige altijd goed gefunctioneerd heeft en voor zijn collega’s opkwam.
4.7.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht geconcludeerd dat sprake was van een zodanig verstoorde arbeidsrelatie dat voortzetting daarvan van verweerder niet meer
verlangd kon worden, zodat verweerder eiser met toepassing van artikel 99, eerste lid, van het ARAR mocht ontslaan.
4.8.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd over het verloop van zijn re-integratietraject gedurende zijn ziekteperiode, doet hieraan niet af. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat nu het UWV heeft geoordeeld dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen, verweerder tot 18 juli 2020 niet tot ontslag van eiser kan overgaan om reden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef onder f, van het ARAR. Dit neemt echter niet weg dat verweerder eiser wel op een andere grondslag, artikel 99, eerste lid, van het ARAR, eervol ontslag kon verlenen nu aan de daarvoor aan de gestelde vereisten is voldaan. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de CRvB van 2 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:400 rechtsoverwegingen 5.4. en 5.5.
4.9.
Het beroep is ongegrond.
4.10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzitter, mr. R.H. Smits en mr. M.J.L. van der Waals, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.