ECLI:NL:RBDHA:2021:2430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Te late indiening aanvraag uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven niet verschoonbaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, maar deze aanvraag was te laat ingediend. De rechtbank oordeelde dat de indiening van de aanvraag niet verschoonbaar was. Eiseres had op 29 oktober 2018 een aanvraag ingediend, terwijl het geweldsmisdrijf op 26 november 1989 had plaatsgevonden. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet binnen de wettelijke termijn van tien jaar had gehandeld en dat de door haar opgegeven reden voor de late indiening niet voldoende was om deze termijn te verantwoorden. Eiseres had eerder, op 27 november 2014, ook al een aanvraag ingediend voor een ander geweldsincident, wat betekende dat zij op de hoogte was van de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet zo spoedig als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd haar aanvraag had ingediend. Ondanks het feit dat de rechtbank oordeelde dat de aanvraag te laat was, mocht eiseres de eerder toegekende uitkering van € 10.000,- behouden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2670

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) van € 10.000,- toegekend.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is door de Rechtbank Rotterdam met toepassing van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie doorgezonden naar deze rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021. Partijen zijn – met voorafgaande kennisgeving – niet verschenen.

Overwegingen

1. In artikel 7 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven staat:
“Een aanvraag voor een uitkering moet bij de commissie worden ingediend binnen tien jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. (…) Een na afloop van de termijn ingediende aanvraag wordt niettemin behandeld, indien blijkt dat de aanvraag zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.
2. Eiseres heeft op 29 oktober 2018 een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven van € 10.000,- (letselcategorie 4) toegekend omdat aannemelijk is dat eiseres op 26 november 1989 slachtoffer is geworden van een poging tot doodslag.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres haar aanvraag niet binnen de wettelijke termijn van tien jaar heeft ingediend en dat de door haar opgegeven reden niet verschoonbaar kan worden geacht. Eiseres heeft in haar aanvraag vermeld dat de aanvraag niet binnen tien jaar is ingediend, omdat zij pas sinds kort op de hoogte was van het bestaan van het schadefonds. In de bezwaarprocedure is verweerder gebleken dat eiseres eerder, namelijk op 27 november 2014, een aanvraag bij verweerder indiende met behulp van haar huidige gemachtigde, betreffende een ander geweldsincident. Tegen de afwijzing van die aanvraag heeft eiseres bezwaar gemaakt en vervolgens beroep en hoger beroep ingesteld.
Verweerder stelt dat eiseres niet zo spoedig als redelijkerwijs van haar kon worden verlangd haar aanvraag in deze zaak heeft ingediend, omdat er tussen beide aanvragen een periode ligt van bijna vier jaar. Verweerder stelt dat eiseres bij haar aanvraag onjuiste informatie heeft verstrekt. Aangezien echter het ingediende bezwaar niet mag leiden tot een verslechtering van de positie van eiseres, mag zij de bij het primaire besluit toegekende uitkering houden.
5. Eiseres voert in beroep aan dat zij vanwege de ernst van het opgelopen letsel in aanmerking komt voor een hogere uitkering. Eiseres acht het onbegrijpelijk dat verweerder haar tegenwerpt dat zij de aanvraag eerder had kunnen indienen.
Het schadefonds is voor eiseres een totaal onduidelijke instelling. Ook is zij door niemand geholpen behalve door haar advocaat.
De reden dat het geweldsincident van destijds naar boven kwam heeft te maken met latere incidenten door dezelfde persoon. Eiseres heeft zo spoedig als voor haar mogelijk was de aanvraag gedaan. Het schadefonds bestond destijds niet. De dader heeft jarenlang vastgezeten. De bedreigingen en stalking is enkele jaren geleden weer begonnen.
Eiseres stelt dat het enkele feit dat zij in 2014 een aanvraag heeft gedaan voor een ander geweldsincident niet met zich meebrengt dat zij ook op de hoogte was dat zij voor de geweldsmisdrijven in het verleden ook een aanvraag mocht doen.
De procedure naar aanleiding van de eerdere aanvraag heeft bijna drie jaar gelopen. Op het moment dat het voor haar duidelijk was dat zij de aanvraag kon indienen voor haar letsel heeft zij dit zo spoedig mogelijk gedaan.
Eiseres voert aan dat er nog steeds sprake is van bedreigingen en stalking en dat daarmee de termijn doorloopt.
6.1.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
Het schadefonds is in 1976 is opgericht. In artikel 23, tweede lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven is bepaald dat een aanvraag kan worden ingediend voor geweldsmisdrijven gepleegd vanaf 1 januari 1973. Het schadefonds bestond dus al toen eiseres op 26 november 1989 slachtoffer werd van een geweldmisdrijf.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres haar aanvraag niet binnen tien jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd heeft ingediend. Voor zover juist is dat eiseres nog steeds slachtoffer is van bedreigingen en stalking – verweerder stelt dat eiseres dit niet met objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt – doet dit niet af aan het feit dat de aanvraag niet binnen tien jaar na het geweldsincident is ingediend.
6.4.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de te late indiening van de aanvraag niet verschoonbaar is. Omdat eiseres op 27 november 2014 een eerdere aanvraag om een uitkering uit het schadefonds heeft ingediend, was zij, evenals haar advocaat, in ieder geval vanaf die datum op de hoogte van de mogelijkheid een aanvraag om een uitkering in te dienen bij het schadefonds. Eiseres heeft niet zo spoedig als redelijkerwijs van haar verlangd mocht worden na 27 november 2014 haar tweede aanvraag ingediend. Zij heeft daar bijna vier jaar mee gewacht.
Dat eiseres niet zeker wist of zij een aanvraag kon indienen voor een misdrijf dat zo lang geleden heeft plaatsgevonden, betekent niet dat zij niet eerder dan pas op 29 oktober 2018 haar aanvraag had kunnen indienen. Zij werd op dat moment bijgestaan door een advocaat die haar had kunnen voorlichten en zij had in ieder geval zo snel mogelijk na 27 november 2014 haar onderhavige aanvraag kunnen indienen.
Nu eiseres dat niet heeft gedaan is de indiening van de aanvraag buiten de termijn van tien jaar terecht niet verschoonbaar geacht door verweerder.
6.5.
Gezien het bovenstaande komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de beroepsgrond dat eiseres vanwege de ernst van het letsel in een hogere letselcategorie had moeten worden ingedeeld. Hoewel de conclusie luidt dat eiseres te laat een uitkering uit het schadefonds heeft aangevraagd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres de bij het primaire besluit toegekende uitkering mag houden.
6.6.
Het beroep is ongegrond.
6.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.