ECLI:NL:RBDHA:2021:2391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard

Op 16 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, en de heffingsambtenaar van belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn woning, vastgesteld op € 293.000 per 1 januari 2018. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de vergelijkingsobjecten die door verweerder waren gebruikt niet geschikt waren. Tijdens de zitting op 2 maart 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de gemachtigde van eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de vertegenwoordiger van verweerder, aangeduid als [A], ook aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank vond de door verweerder overgelegde matrix en taxatieverslag overtuigend, en concludeerde dat er voldoende rekening was gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de vergelijkingsobjecten. Eiser's argumenten over de ligging van de woning en parkeeroverlast werden niet overtuigend geacht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat er geen sprake was van overschrijding.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.D. van Riel, in aanwezigheid van griffier mr. P. Jasperse, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/1661

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

16 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),

en

de heffingsambtenaar van belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 14 januari 2020 op het bezwaar van eiser tegen na te noemen beschikking en aanslag.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een Skype-zitting plaatsgevonden op
2 maart 2021. De gemachtigde van eiser heeft daaraan deelgenomen. Namens verweerder heeft [A] daaraan deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2019 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [laan] [huisnummer] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2018 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 293.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan de eiser opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 (de aanslag).
2. Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een rijwoning uit 1967. De inhoud van de woning is ongeveer 335 m³. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 141 m2.
5. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 282.000. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt hij dat de door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn. Verder stelt eiser dat de ligging van de woning onder gemiddeld is en niet gemiddeld, aangezien eiser parkeeroverlast ervaart van het aan de overzijde van de woning gelegen woonzorgcentrum.
6. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het niet motiveren van het beroep dan wel misbruik van recht. Subsidiair stelt verweerder dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en een matrix overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 293.705. Naast gegevens van de woning, bevat het gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.
7. Verweerders primaire stelling dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het beroep niet is gemotiveerd dan wel sprake is van misbruik van recht faalt. Het beroep bevat immers gronden (o.a. gebruik van geen geschikte referentiepanden, onvoldoende rekening gehouden met onderhoudssituatie). Dat het beroep daarnaast ook veel algemene en weinig inhoudelijk op de woning betrekking hebbende argumenten bevat, doet daar niet aan af. Voorts volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (RvS) dat voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist, omdat een betrokkene dan in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd [1] . Verweerder heeft zijn stelling dat er sprake is van misbruik van recht, onvoldoende onderbouwd. Voorts is van dergelijke zwaarwichtige gronden in het onderhavige geval niet gebleken, derhalve is er voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep geen plaats.
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit de matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De rechtbank acht met name de vergelijkingsobjecten gelegen aan de Hettemadreef 10 en 11 te Voorschoten goed vergelijkbaar met de woning. Beide zijn gebouwd in de jaren ’60, hebben een inhoud van 348 m³ en een grondoppervlakte van 159 m². Hettemadreef 10 is op 2 mei 2018 verkocht voor € 315.000. Hettemadreef 11 is op 4 juni 2018 verkocht voor € 340.000. Op basis van de gemiddelde waarden van deze vergelijkingsobjecten, kan voor de woning nog steeds een waarde worden berekend van ruim € 293.000. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat deze vergelijkingsobjecten een betere ligging hebben dan de woning omdat die woningen geen last zouden hebben van parkeerproblemen. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de gehele gemeente last heeft van parkeerproblemen door een toegenomen parkeerdruk.
Met de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer inhoud van de woning, perceeloppervlakte en kwaliteit van de opstallen. De waarde van de woning is niet te hoog vastgesteld.
10.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af. Eiser heeft gesteld dat alle vlokcoderingen op 2 (onder gemiddeld) dienen te worden gesteld; dit standpunt acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk. Verder heeft de gemachtigde van eiser algemene en niet inhoudelijk op de woning betrekking hebbende argumenten aangevoerd, zoals bodemdaling, hoogspanningsmasten en rompslomp, zonder aan te geven - als een en ander al aan de orde is - welke invloed deze aspecten kunnen hebben op de waardebepaling van de onderhavige woning. De rechtbank zal daaraan dan ook voorbij gaan.
11. Voor zover eiser heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wijst de rechtbank dit verzoek af omdat van een overschrijding van die termijn geen sprake is.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Vgl. RvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en RvS 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1587.