In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Egyptische eiser die stelt homoseksueel te zijn. De eiser had op 24 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 3 december 2020 verklaarde de staatssecretaris de aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft zijn beroep tegen dit besluit gehandhaafd en de zaak werd op 22 februari 2021 behandeld.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris na het beroep alsnog een inhoudelijke beslissing had genomen, waardoor het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk werd verklaard. De eiser, geboren in 1971, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe elementen die de eiser aanvoerde, zoals zijn bezoeken aan een gay sauna en browsergeschiedenis, niet voldoende waren om de eerdere afwijzing te herzien. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten dat de nieuwe informatie niet relevant was voor de beoordeling van de homoseksuele geaardheid van de eiser.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.S.G. Jongeneel en is openbaar gemaakt op 8 maart 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.