ECLI:NL:RBDHA:2021:2296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
NL20.5439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van afvallige moslim en atheïst met betrekking tot terugkeer naar Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder beroep ingesteld, maar dit was kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Na verzet werd het verzet gegrond verklaard, wat leidde tot een herbeoordeling van de zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich in zijn aanvraag beroept op zijn status als afvallige moslim en atheïst, en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Irak. De rechtbank oordeelt dat zonder nader feitelijk onderzoek naar de situatie van afvallige moslims en atheïsten in Irak, niet kan worden vastgesteld of er sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die een risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Irak.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is gedaan door rechter R.J. van Lochem, in aanwezigheid van griffier A. Korporaal-Wisman, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5439

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

ProcesverloopBij besluit van 25 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 6 april 2020 is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft daartegen verzet ingesteld. Bij uitspraak van 1 december 2020 is het verzet gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A.S. Aarif. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2.1
De rechtbank zal allereerst beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
2.2.
Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d,
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het beroepschrift de gronden van het beroep
vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met
het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank - na een herstelmogelijkheid -
het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2.3
Eiser heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. De rechtbank heeft eiser bij brief van 2 maart 2020 verzocht om binnen één week dit verzuim te herstellen.
2.4
De beroepsgronden dateren van 11 maart 2020 en zijn daarmee buiten de termijn ontvangen. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim, zodat geen verontschuldiging voor dit verzuim is gebleken. Er bestaat daarom in beginsel aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
3.1
Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in zaak
nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV1998/45) voordoen. Dat zijn feiten en omstandigheden die onmiskenbaar tot het oordeel leiden dat uitzetting van eiser schending van art. 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) zou opleveren. Als dergelijke bijzondere omstandigheden zich voordoen, zal de rechtbank het bestreden besluit toetsen en de procedureregel van artikel 6:6 van de Awb niet tegenwerpen.
3.2
De beoordeling of sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden vergt volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU2866, een zelfstandige beoordeling door de rechter op basis van wat in de procedure bekend is geworden. De Afdeling oordeelt echter ook dat niet op voorhand elke betekenis kan worden ontzegd aan de standpunten van verweerder.
3.3
Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij een afvallig moslim en atheïst is. Verweerder heeft dat geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder niet betwist dat eiser niet zal liegen en zijn mening zal geven, als hem in Irak (direct of indirect) naar zijn geloof wordt gevraagd. Het standpunt van verweerder dat eiser blijkens het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2019 geen gevaar loopt in Irak omdat zijn gedrag niet is veranderd en hij zijn atheïsme niet actief naar buiten zal brengen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit dit ambtsbericht. Eerder blijkt daaruit en uit de door eiser overgelegde stukken dat alleen al het zijn van een afvallig moslim en atheïst in Irak problemen kan opleveren met familieleden, de bevolking en milities. Uit de omstandigheid dat eiser gedurende tien jaren in Irak al geen praktiserend moslim meer was en daardoor geen zwaarwegende problemen heeft ondervonden volgt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat hij geen risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Die situatie is niet vergelijkbaar met het openlijk toegeven een afvallige en atheïst te zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat zonder nader feitelijk onderzoek van verweerder naar de situatie van afvallige moslims en atheïsten die terugkeren naar Irak, niet op deugdelijke wijze kan worden beoordeeld of sprake is van eerdergenoemde bijzondere feiten of omstandigheden.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hierboven vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.