In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder beroep ingesteld, maar dit was kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Na verzet werd het verzet gegrond verklaard, wat leidde tot een herbeoordeling van de zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich in zijn aanvraag beroept op zijn status als afvallige moslim en atheïst, en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Irak. De rechtbank oordeelt dat zonder nader feitelijk onderzoek naar de situatie van afvallige moslims en atheïsten in Irak, niet kan worden vastgesteld of er sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die een risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Irak.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is gedaan door rechter R.J. van Lochem, in aanwezigheid van griffier A. Korporaal-Wisman, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.