ECLI:NL:RBDHA:2021:2236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
SGR 20/6485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op basis van hardheidsclausule in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres, die een minderjarige dochter heeft met het Prader-Willi syndroom, had op 27 januari 2020 een urgentieverklaring aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 28 februari 2020 afgewezen. Het college stelde dat eiseres haar woonprobleem had kunnen voorkomen door de huurwoning die zij met haar ex-partner deelde op te eisen. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 29 september 2020, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 3 maart 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank overwoog dat eiseres momenteel gebruik maakt van een studio van de stichting Noodopvang Haaglanden, maar dat deze situatie niet ideaal is voor haar en haar dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt om een zelfstandige woonruimte te huren. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, waardoor de urgentieverklaring terecht is geweigerd.

De rechtbank heeft ook overwogen dat het toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid is, die terughoudend moet worden getoetst. Eiseres had geen verklaring van een onafhankelijk medisch specialist overgelegd, wat een voorwaarde was voor het inroepen van de hardheidsclausule. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.W. van Rijn),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A.C. Visser).

Procesverloop

In het besluit van 28 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring afgewezen.
In het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 3 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft een minderjarige dochter met het Prader-Willi syndroom (hierna: PWs). Dit syndroom gaat gepaard met verschillende symptomen, waaronder groeiachterstand, spierslapte en motorische achterstand. Voordat haar dochter is geboren, is eiseres gescheiden van haar ex-partner.
1.2.
Bij beschikking van 6 maart 2019 heeft deze rechtbank (zaaknummer: C/09/5683101) geoordeeld dat uitsluitend eiseres gemachtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning.
1.3.
Eiseres heeft op 27 januari 2020 een urgentieverklaring aangevraagd.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen op grond van artikel 4:5, aanhef en onder b, c, d, l en n, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: de Verordening). Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar woonprobleem kon voorkomen, omdat zij de woning die zij met haar ex-partner huurde kon opeisen. Verder stelt verweerder dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, omdat eiseres bij haar moeder inwoont. Mede daarom is ook de afwijzingsgrond van toepassing dat eiseres in een onderkomen woont dat formeel geen zelfstandige woonruimte is. Eiseres kan daarnaast het woonprobleem oplossen door het huren van een woning, studio of kamer op de particuliere markt. Tot slot stelt verweerder dat eiseres de laatste twee jaar niet aansluitend ingeschreven heeft gestaan in de Basisregistratie personen (Brp), waardoor ook deze weigeringsgrond van toepassing is.
2.2.
Naar aanleiding van het gemaakte bezwaar heeft de Adviescommissie bezwaarschriften aan eiseres een medische onderbouwing gevraagd voor haar betoog dat een zelfstandige woning van groot belang is voor haar kind. Eiseres heeft in reactie hierop een brief overgelegd van drs. L.N. Grootjen, arts-onderzoeker PWs.
2.3.
Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. Ten aanzien van de overgelegde brief van drs. L.N. Grootjen heeft verweerder overwogen dat dit geen brief is van een onafhankelijk medisch specialist.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Ten onrechte stelt verweerder dat zij het woonprobleem kon oplossen door de vorige huurwoning op te eisen. Eiseres heeft deze woning ook opgeëist, maar omdat zij bedreigd werd door haar ex-partner moest zij hiervan afzien. Sinds de geboorte van haar dochter is sprake van een urgent huisvestingsprobleem, nu haar dochter lijdt aan PWs. Eiseres en haar dochter verblijven op drie verschillende adressen, terwijl een eigen woning noodzakelijk is voor haar dochter. Hiervoor verwijst eiseres naar een brief van de behandelend arts van haar dochter. Zonder alle omstandigheden te betrekken heeft verweerder gesteld dat er geen urgent huisvestingsprobleem is. Ook stelt eiseres dat zij wel degelijk al ten minste twee jaar staat ingeschreven in de Brp van Den Haag. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder niet alle omstandigheden heeft betrokken in het kader van de hardheidsclausule. Verweerder had gezien de situatie alsnog een GGD onderzoek moeten starten.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Tussen partijen staat vast dat eiseres thans gebruik mag maken van een studio van de stichting Noodopvang Haaglanden voor maximaal 1 jaar. Omdat eiseres ter zitting heeft aangegeven dat dit geen ideale woonsituatie is voor haar en haar dochter en dat zij evengoed gebruik zou willen maken van de urgentieverklaring waar het in deze zaak om draait, is de rechtbank van oordeel dat er voor eiseres voldoende belang bestaat bij een oordeel in deze beroepszaak.
5.2.
Ten aanzien van de vijf weigeringsgronden die verweerder aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, is van de zijde van eiseres ter zitting erkend dat dit zelfstandige afwijzingsgronden betreffen. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over voldoende financiële middelen beschikt om een zelfstandige woonruimte te huren en nu niet in geschil is dat zij ten tijde in geding geen zelfstandige woonruimte achterliet, is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag van verzoekster in ieder geval niet voldeed aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 4:5, aanhef en onder c en l, van de Verordening. Verweerder heeft de urgentieverklaring in zoverre dan ook reeds hierom terecht geweigerd.
5.3.
Het al dan niet toepassen van een hardheidsclausule is een discretionaire bevoegdheid, die de rechter alleen terughoudend kan toetsen. Gelet op de aard van een urgentieverklaring voert verweerder een zeer terughoudend beleid ten aanzien van het gebruik van de hardheidsclausule, omdat bij ruime toepassing een urgentieverklaring immers zijn betekenis verliest. In dit verband is in de bezwaarfase aan eiseres gevraagd een verklaring in te brengen van een onafhankelijk medisch specialist, waaruit blijkt dat het hebben van een zelfstandige woning van overwegend belang is voor de dochter van eiseres. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de brief van de arts-onderzoeker drs. Grootjen, die eiseres heeft overgelegd, niet een verklaring van een onafhankelijk medisch specialist betreft. Verweerder heeft zich vervolgens naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat bij gebreke van een dergelijke verklaring, niet toegekomen wordt aan de vraag of de hardheidsclausule van toepassing zou kunnen zijn.
5.4.
Het beroep is ongegrond.
5.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2021.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 4:5Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of was te voorzien;
[…]
l. de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6, eerste lid, onder a;
[…]
n. de aanvrager niet ten minste al twee jaar voorafgaand aan de aanvraag aansluitend staat ingeschreven in de Basisregistratie personen van de gemeenten in de regio Haaglanden, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6.