ECLI:NL:RBDHA:2021:2235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
SGR 20/6434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op basis van woningnood en hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin haar aanvraag voor een urgentieverklaring werd afgewezen. Eiseres, die samen met haar ex-partner een minderjarige zoon heeft, had in 2018 Turkije verlaten om haar echtscheiding te regelen. Na terugkeer naar Nederland in mei 2019, verbleef zij tijdelijk bij een vriendin, maar kon daar niet langer blijven en woont sindsdien op wisselende adressen.

Eiseres had op 23 januari 2020 een urgentieverklaring aangevraagd, maar deze werd afgewezen op grond van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet over een zelfstandige woonruimte beschikt en dat er andere oplossingen voor haar woonprobleem zijn. Eiseres voerde aan dat de woningnood in Nederland groot is en dat zij alleen een uitkering ontvangt, waardoor het voor haar onmogelijk is om haar situatie te verbeteren. Daarnaast deed zij een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelde dat haar argumenten niet voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag om een urgentieverklaring op goede gronden was afgewezen, omdat eiseres niet in een zelfstandige woonruimte verblijft en haar beroep op de hardheidsclausule niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. U. Arslan),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: N. Gündüz-Bouchotrouch).

Procesverloop

In het besluit van 28 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring afgewezen.
In het besluit van 26 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 3 maart 2021. Eiseres is niet verschenen. Namens haar is verschenen mr. D. Bak, die waarnam voor de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft samen met haar ex-partner een minderjarige zoon. Zij is in 2018 naar Turkije vertrokken om daar de echtscheiding te regelen. De Turkse rechtbank heeft de zoon van eiseres vervolgens toegewezen aan de vader, die in Nederland verblijft. In mei 2019 is eiseres teruggekeerd naar Nederland, omdat zij haar zoon miste. Zij verbleef tijdelijk bij een vriendin, maar dit was op een bepaald moment niet meer mogelijk. Zij verblijft momenteel op wisselende adressen.
1.2.
Eiseres heeft op 23 januari 2020 een urgentieverklaring aangevraagd.
1.3.
Bij uitspraak van 23 oktober 2019 (zaaknummer: C/09/574237) heeft de rechtbank besloten dat eiseres en haar ex-partner gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over hun zoon. Hierbij heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de zoon bij eiseres zal zijn met ingang van de datum waarop eiseres in het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen ingeschreven staat in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 4:5, aanhef en onder c en l, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: de Verordening). Volgens verweerder beschikt eiseres niet over een zelfstandige woonruimte en zijn er andere manieren voor eiseres om haar woonprobleem op te lossen.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat het voor haar onmogelijk is om het woonprobleem op een andere manier op te lossen, omdat er grote woningnood is en zij alleen een uitkering krijgt. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met de omstandigheid dat zij geen recht heeft op noodopvang. Eiseres doet verder een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gevolgen van het handelen in lijn met het beleid zijn in haar geval onevenredig in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, nu eiseres op straat zal belanden als zij geen urgentieverklaring krijgt. Tot slot beroept eiseres zich op de hardheidsclausule. Als gevolg van de medische klachten van haar ex-partner, is hij niet meer in staat voor de zoon te zorgen. Het is voor de zoon dan ook niet meer mogelijk om bij zijn vader te blijven.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank overweegt dat een aanvraag om een urgentieverklaring wordt afgewezen als een van de weigeringsgronden van artikel 4:5 van de Verordening van toepassing is. In het geval van eiseres zijn twee weigeringsgronden tegengeworpen door verweerder. Een van die weigeringsgronden is dat eiseres in een onderkomen woont dat formeel geen zelfstandige woonruimte is (artikel 4:5, aanhef en onder l, van de Verordening). De rechtbank stelt vast dat eiseres deze weigeringsgrond niet betwist. Eiseres verblijft namelijk op verschillende adressen en niet in een zelfstandige woonruimte op het opgegeven postadres. Nu een van de weigeringsgronden van toepassing is op eiseres, heeft verweerder de aanvraag om een urgentieverklaring in zoverre op goede gronden afgewezen. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de andere weigeringsgrond die is tegengeworpen kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking.
4.2.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Awb overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van deze bepaling kan van een beleidsregel worden afgeweken, indien het handelen conform de beleidsregel gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Ook desgevraagd ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres niet duidelijk kunnen maken van welke beleidsregel verweerder in dit geval had moeten afwijken, zodat reeds hierom het beroep op artikel 4:84 van de Awb faalt.
4.3. De rechtbank overweegt verder dat verweerder bij het toepassen van de hardheidsclausule beoordelingsvrijheid heeft. Het gebruik van deze vrijheid dient door de rechter terughoudend te worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. Eiseres heeft aangevoerd dat haar ex-partner vanwege medische problemen niet meer kan zorgen voor haar zoon, maar zij heeft dit niet met stukken onderbouwd. Het is dan ook niet gebleken dat het voor de zoon onmogelijk is om bij zijn vader te verblijven. Ook overigens heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiseres zich onvoldoende onderscheidt van andere mensen in de regio die in een soortgelijke, niet benijdenswaardige situatie verkeren.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2021
.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.