ECLI:NL:RBDHA:2021:221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
09/857024-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op baby door vader en mishandeling van ex-partner

Op 19 januari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een 30-jarige man veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor doodslag op zijn twee maanden oude zoontje. De vader heeft de baby krachtig heen en weer geschud, wat leidde tot ernstig hersenletsel en de dood van het kind op 17 januari 2019. Deskundigen hebben vastgesteld dat het hersenletsel niet door medische oorzaken is ontstaan, maar door de handelingen van de vader. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn kind, omdat hij het risico van zijn handelen heeft aanvaard. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor de mishandeling van zijn ex-partner, waarbij hij haar bij de keel heeft gepakt en een asbak naar haar heeft gegooid. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €20.000,- toegewezen aan de ex-partner van de verdachte voor immateriële schade als gevolg van het verlies van hun kind.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857024-19
Datum uitspraak: 19 januari 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Krimpen aan den IJssel, HvB" in Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 11 februari 2020, 20 april 2020, 9 juni 2020, 5 augustus 2020, 6 oktober 2020 (
telkens pro forma), 22 december 2020 (
inhoudelijk) en 19 januari 2021 (
sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Doves, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden, mr. P.J. Hoogendam en mr. A.T.C. Castermans, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Waddinxveen, zijn kind [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 2018) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (met kracht) heen en weer te schudden althans (met kracht) heen en weer te bewegen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Waddinxveen aan zijn kind [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 2018) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel/hoofdletsel (althans acceleratie-deceleratie-impacttrauma), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] (krachtig) heen en weer te schudden althans heen en weer te bewegen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 7 april 2019 althans op één en of meerdere tijdstip(pen) in de periode tussen 16 januari 2019 tot en met 30 april 2019 te Waddinxveen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten zijn levensgezel [naam levensgezel] ), heeft geduwd en/of bij de keel heeft gepakt en/of tegen het aanrecht/aanrechtkastje heeft geduwd en/of een asbak en/of de deksel van een asbak en/of as uit een asbak tegen het gezicht van die [naam levensgezel] heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 21 november 2018 is [slachtoffer] geboren. De verdachte is de vader van [slachtoffer] .
Op 16 januari 2019 om 16:04 uur kreeg de politie een melding dat er aan de [adres] in Waddinxveen een baby werd gereanimeerd. Ter plaatse zag de verbalisant dat een vrouw bezig was met het reanimeren van een baby. De verbalisant zag dat de baby, naar later bleek [slachtoffer] , zeer bleek was over het gehele lichaam en gezicht. De baby lag roerloos op de commode en gaf geen teken van leven. De verbalisant heeft de reanimatie van de vrouw overgenomen totdat het ambulancepersoneel arriveerde. Het ambulancepersoneel heeft vervolgens de reanimatie overgenomen. [2]
Op 16 januari 2019 is [slachtoffer] opgenomen in het ziekenhuis, waar hij op 17 januari 2019 is overleden. De kinderarts van het ziekenhuis heeft bij Veilig Thuis een melding gedaan, omdat hij ernstige zorgen had dat er mogelijk zwaar lichamelijk letsel was toegebracht bij de baby. Veilig Thuis heeft vervolgens aangifte gedaan bij de politie van doodslag/moord. [3]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1 - doodslag [slachtoffer]
Medische gang van zaken en geconstateerde letsels
Verschillende deskundigen hebben onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak van [slachtoffer] .
In het voorlopig sectierapport van 21 januari 2019 wordt door deskundige V. Soerdjbalie-Maikoe, forensisch patholoog werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, geconcludeerd dat het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt verklaard door verwikkelingen als gevolg van bloeduitstortingen in/onder het harde hersenvlies (subduraal) en plaatselijk minimale bloeduitstortingen onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal). Die bloeduitstortingen hebben geleid tot de noodzaak van hospitalisatie en overlijden. De oorzaak van deze bloeduitstortingen kan van ziekelijke (medische) of traumatische (accidenteel of niet accidenteel: toegebracht) aard zijn. [4]
Nader onderzoek door deskundige Soerdjbalie-Maikoe heeft haar tot de conclusie gebracht dat het intreden van de dood verklaard wordt door de gevolgen van ernstig hoofdletsel (trauma). Dit was bij leven opgelopen en betreft toegebracht (niet-accidenteel) hoofdletsel (‘acceleratie-deceleratie-impacttrauma’, voorheen het ‘shaken baby syndrome’ genoemd), stomp (botsende) gewelds(krachts-inwerking (impacttrauma op het hoofd), elk op zich of in combinatie, of accidenteel hoofdletsel (hoog energetisch trauma door bijvoorbeeld een val van grote hoogte. De combinatie van bevindingen past beter bij trauma dat is toegebracht (niet-accidenteel trauma) dan bij trauma dat niet is toegebracht (accidenteel trauma). [5]
Uit toxicologisch onderzoek verricht aan afgenomen lichaamsmateriaal zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van geneesmiddelen, drugs en bestrijdingsmiddelen bij [slachtoffer] . [6]
De arts en (neuro-)patholoog B. Kubat, werkzaam bij Maastricht UMC+, heeft op aanvullende vragen van de zijde van de raadsman van de verdachte onder meer het volgende gerapporteerd. Het onderzoek van de hersenen toonde behalve een ouder SDH/neo-membraan (de rechtbank begrijpt: een subduraal hematoom) met een re-bleed ook een verse verscheuring van een centrale structuur van de grote hersenen, die vóór het overlijden was ontstaan, gezien de omgevende bloeduitstorting. Een dergelijke verscheuring is altijd het gevolg van een trauma. Een re-bleed kan spontaan ontstaan, omdat de nieuwe vaatjes in het bloedstolsel gemakkelijk bloeden. Des te groter is ook de kans dat ze gaan bloeden bij een trauma. Gelet op het gegeven dat er een trauma was opgetreden, is het waarschijnlijker dat de re-bleed in het kader van het trauma was opgetreden dan dat het niet in het kader van het trauma was opgetreden. [7]
Deskundige W.A. Karst, forensisch arts KNMG, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, heeft in deze zaak gerapporteerd. Sectie heeft uitgewezen dat er bij [slachtoffer] sprake was van hersenletsel, bloeduitstortingen bij de hersenvliezen en netvliesbloedingen. De heer Karst heeft dit letsel zowel afzonderlijk als in samenhang als volgt beschouwd.
Hersenletsel
Na het overlijden van [slachtoffer] op 17 januari 2019 werden zijn hersenen neuropathologisch onderzocht. Er was sprake van recente, algehele schade van hersenweefsel en van weefsel in het ruggenmerg, die microscopisch gedateerd werd als maximaal 1 dag oud (voor overlijden). Tevens was sprake van schade aan zenuwuitlopers (axonale bulbs) in de hersenstam en het ruggenmerg, die volgens de neuropatholoog pasten bij een krachtsinwerking met bloedingen in de overgang van hersenstam en ruggenmerg, die pasten bij (over)strekking en buiging.
Voor het optreden van hersenweefselversterf zijn veel mogelijke oorzaken aan te wijzen. Medische oorzaken zoals toxicologische oorzaken, stofwisselingsziekten en ontstekingen zijn bij [slachtoffer] niet gevonden. Ziekmakende organismen werden evenmin bij [slachtoffer] gevonden. Karst concludeert dat een forse krachtsinwerking op het hoofd, accidenteel of niet-accidenteel, resteert als mogelijke oorzaak voor het hersenweefselversterf. Omdat er bij uitwendig onderzoek en op scans bij [slachtoffer] geen blauwe plekken, schedelbreuken of zwellingen buiten de hersenen zijn aangetoond, moet een forse krachtsinwerking zonder impact als mogelijkheid worden overwogen. Dit kan ontstaan bij een heftig schudincident of bij een verkeersongeval waarbij een voertuig (meermaals) over de kop slaat.
Afzonderlijk beschouwd is het hersenletsel bij [slachtoffer] veel waarschijnlijker onder de hypothese forse krachtsinwerking dan onder de hypothese ziekelijke oorzaak. [8]
Bloeduitstortingen bij de hersenen
Op CT-scans van het hoofd van [slachtoffer] van 16 januari 2019 en postmortaal werden bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies en onder het spinnenwebvlies geconstateerd. Bloedingen onder het harde hersenvlies ontstaan als de zogenoemde ankervenen of brugvenen (af)scheuren. Ankervenen kunnen scheuren als sprake is van herhaalde voor-achterwaartse (en waarschijnlijk ook rotatoire) bewegingen van het hoofd. Een dergelijk mechanisme kan optreden bij heftig repeterend acceleratie-deceleratie-trauma (zoals bij een schudincident) of bij forse impact (botsend geweld op of tegen het hoofd) of bij de combinatie van beide. Hierbij is veel kracht nodig. Krachten die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte (1 tot 2 meter) en bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen en daarmee ook bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, zijn doorgaans onvoldoende voor het oplopen van een dergelijke bloeding onder het harde hersenvlies.
Gelet op de neuropathologische datering van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, kan de geboorte van [slachtoffer] als mogelijke oorzaak van de bloeduitstortingen worden uitgesloten, evenals andere medische oorzaken.
De bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies bij [slachtoffer] zijn, afzonderlijk beschouwd, veel waarschijnlijker bij een forse krachtsinwerking dan bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen, bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, bij de geboorte en/of bij een medische aandoening. [9]
Netvliesbloedingen
Bij oogheelkundig onderzoek werden in het rechteroog van [slachtoffer] netvliesbloedingen in alle lagen van het netvlies geconstateerd. Netvliesbloedingen bevinden zich aan de achterzijde binnenin het oog en zijn niet zonder hulpmiddelen van buitenaf te zien. Fysieke krachten die door acceleratie (versnelling) en deceleratie (vertraging) ontstaan, zoals door een heftig schudincident of door forse impact op of tegen het hoofd, leiden geregeld tot netvliesbloedingen. Een toenemende uitgebreidheid van netvliesbloedingen (in meerdere netvlieslagen en verspreid over het gehele netvlies) is in toenemende mate gecorreleerd met een niet-accidentele oorzaak. Een ernstig contacttrauma aan het hoofd (met name op het achterhoofd) kan gepaard gaan met tamelijk veel netvliesbloedingen, in meerdere netvlieslagen.
Karst concludeert dat de netvliesbloedingen en de bloedingen rondom de oogzenuwen bij [slachtoffer] , afzonderlijk bezien, waarschijnlijker zijn bij een niet-accidentele krachtsinwerking, bij heftig schudden of bij een combinatie van beide, dan bij een accidentele krachtsinwerking. [10]
Combinatie van bevindingen
Nadat Karst de hierboven beschreven bevindingen afzonderlijk heeft beschouwd, heeft hij deze bevindingen in samenhang beschouwd. Bij [slachtoffer] was sprake van een acute klinische noodsituatie met bewustzijnsvermindering en ademhalingsproblemen. Bij hem moet juist voorafgaande aan het ontstaan van deze klinische verschijnselen sprake zijn geweest van een forse krachtsinwerking op het hoofd.
Karst heeft geconcludeerd dat de combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] zeer veel waarschijnlijker is bij een (zeer) forse krachtsinwerking (te weten een forse impact tegen het hoofd en/of een heftig schudincident) dan bij een eenvoudige val, bij een medische aandoening, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte. De combinatie van medische bevindingen is daarbij waarschijnlijker bij een niet-accidentele, dan bij een accidentele (zeer) forse krachtsinwerking. Bij uitwendig onderzoek en op scans zijn bij [slachtoffer] geen blauwe plekken, schedelbreuken of zwellingen buiten de hersenen aangetoond en daarom moet een forse krachtsinwerking zonder impact als mogelijkheid overwogen worden. Een dergelijke krachtsinwerking zonder impact kan bijvoorbeeld ontstaan bij een heftig schudincident of bij een verkeersongeval waarbij een voertuig (meermaals) over de kop slaat. [11]
Ter terechtzitting van 22 december 2020 is Karst als deskundige gehoord. Hij heeft (samengevat) verklaard dat het ‘door elkaar schudden’ van een baby gepaard gaat met forse krachten, waarbij bloeduitstortingen ontstaan zoals die bij [slachtoffer] zijn waargenomen. Het spelen van – bijvoorbeeld – ‘vliegtuigje’ kan niet leiden tot (ernstig) hersenletsel. Uit studies blijkt dat sprake is van een ‘shaken baby’ als met forse krachten wordt geschud voor de duur van vier of vijf seconden. Het kan niet worden uitgesloten dat door twee of drie keer met hele forse kracht te schudden, waarbij de kin op de borst en vervolgens het achterhoofd tegen de ruggengraat aankomt tijdens het schudden, hetzelfde bereikt kan worden als er met forse kracht vier of vijf seconden wordt geschud.
Er zijn diverse verschijnselen die optreden als sprake is van hersenletsel: het bewustzijn vermindert, de hartslag vermindert of valt weg en de ademhaling vermindert of valt weg. Het kan ook voorkomen dat er sprake is van snelle ademhalingsbewegingen, waarbij wordt geprobeerd om naar adem te happen. Het hangt van de ernst van het hersenletsel af wat voor verschijnselen optreden. Geluiden kunnen niet worden uitgesloten. Als sprake is van de ernst van het hersenletsel zoals dat is aangetroffen bij [slachtoffer] , dan zijn de verschijnselen in principe direct te zien.
Als sprake is van apneu dan kan de adem kortstondig stokken met daarop aansluitend een diepe teug ademhaling. Niet aannemelijk is dat voor het schudden sprake is geweest van een langdurig ademtekort bij [slachtoffer] .
Karst heeft verder verklaard dat het spugen dan wel stikken in melk geen verklaring kan vormen voor het aangetroffen hersenletsel. De door de verdachte verklaarde, door hem waargenomen, slapte bij [slachtoffer] is niet een bekend symptoom van verslikking. Uit het onderzoek is geen medische oorzaak aangetroffen die de door de verdachte verklaarde levenloosheid of slapte van [slachtoffer] kan verklaren. [12]
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 16 januari 2019 in zijn woonwagen aan het gamen was. [slachtoffer] lag op dat moment in zijn bed in een andere kamer. De moeder van [slachtoffer] , [naam levensgezel] , was op dat moment met haar vader aan het winkelen. [naam levensgezel] heeft de verdachte gebeld. De verdachte verklaarde dat hij uit de gamekamer naar de woonkamer liep, omdat zijn telefoon daar lag. Na dit telefoongesprek ging hij terug naar de gamekamer en hoorde hij een gorgelend geluid uit de kamer van [slachtoffer] komen. [13]
Ter terechtzitting heeft de verdachte (samengevat) verklaard dat [slachtoffer] in een inbakeringsdekentje in zijn kamer aan het slapen was (ook [naam levensgezel] heeft dat verklaard [14] ). Nadat hij een gorgelend geluid uit de kamer van [slachtoffer] hoorde, is de verdachte bij [slachtoffer] gaan kijken en zag hij dat [slachtoffer] wit, slap en levenloos was. Hij heeft uit paniek [slachtoffer] twee of drie keer geschud om hem wakker te krijgen. Hij wist dat hij niet te hard mocht schudden. Hij wist dat het niet goed was toen hij het hoofdje van [slachtoffer] zag tijdens het schudden. [15]
Telecomgegevens
Uit onderzoek naar de historische telecomgegevens blijkt dat [naam levensgezel] de verdachte op 16 januari 2019 om 15:58 uur heeft gebeld, dat de verdachte drie minuten later – dus om 16:01 uur – zijn moeder heeft gebeld en dat zijn moeder om 16:02 uur het alarmnummer 112 heeft gebeld. [16]
Oordeel van de rechtbank
Er staat niet ter discussie dat de verdachte [slachtoffer] heeft geschud en dat [slachtoffer] ten gevolge van ernstig hersenletsel is overleden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de medische gegevens niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] terugvloed van melk heeft gehad, die heeft gezorgd voor een verslikking, met daarbij een gorgelend geluid én een mogelijke kleurverandering in combinatie met apneu. Verder heeft de verdediging gesteld dat bij [slachtoffer] , op het moment dat de verdachte bij het bedje van [slachtoffer] kwam, mogelijk sprake was van een voorfase van wiegendood.
Zoals blijkt uit de verklaring van de deskundige Karst, kan het volgens de verdachte waargenomen gorgelen en daarna het zacht schudden door de verdachte van [slachtoffer] niet leiden tot het ernstige hersenletsel zoals dat bij [slachtoffer] is aangetroffen. Ook de door de verdediging gestelde apneu of een voorfase van wiegendood kunnen geen medische verklaring bieden voor het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de lezing van de verdachte niet medisch wordt onderbouwd.
Uit de door de deskundige Karst uitgebrachte rapportage en zijn verklaring ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat er bij [slachtoffer] sprake was van een acute klinische noodsituatie, veroorzaakt door een forse krachtsinwerking op het hoofd. Van medische oorzaken – anders dan een trauma – die het bij [slachtoffer] aangetroffen ernstige hersenletsel kunnen verklaren is volgens de deskundige niet gebleken. Een val, bij de geboorte opgelopen letsel of verzorgingshandelingen kunnen evenmin tot het geconstateerde letsel leiden. Dit betekent dat het letsel dat tot het overlijden van [slachtoffer] heeft geleid, kort voordat de klinische noodsituatie optrad, moet zijn toegebracht.
De rechtbank stelt daarom op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat het bij [slachtoffer] geconstateerde hersenletsel is ontstaan door een niet-accidenteel trauma (toegebracht letsel), namelijk het schudden van [slachtoffer] door de verdachte.
(Voorwaardelijk) opzet?
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard, oftewel dat het voorwaardelijk opzet ontbreekt. Hij zou uit paniek hebben gehandeld, omdat de verdachte [slachtoffer] in een levenloze, slappe toestand aantrof. De verdachte dacht door de paniek dat het schudden van [slachtoffer] de enige mogelijkheid was om het leven van zijn kind te redden.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van [slachtoffer] , aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De kans dat een baby door heftig schudden, waarbij het hoofdje niet wordt ondersteund, zodanig letsel oploopt dat deze daaraan komt te overlijden, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Dat de verdachte zich ook bewust was van deze aanmerkelijke kans blijkt uit zijn eigen verklaring afgelegd ter terechtzitting, waarin hij verklaart dat hij niet te hard mag schudden en dat hij wist dat het niet goed was toen hij tijdens het schudden het hoofdje van [slachtoffer] zag.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in onderhavige zaak sprake is van een contra-indicatie, namelijk de door de verdachte gestelde panieksituatie waarin hij zich bevond.
Vaststaat dat [slachtoffer] in een inbakeringsdekentje lag voordat hij ging slapen. De omstandigheid dat de verdachte [slachtoffer] slap/levenloos heeft aangetroffen, wordt, zoals blijkt uit de verklaring van deskundige Karst, medisch gezien niet ondersteund. Bovendien kon [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank niet zichtbaar slap worden aangetroffen door de verdachte, want dat is immers niet mogelijk als hij strak ingepakt in een inbakeringsdekentje ligt. De rechtbank stelt dan ook vast dat er ten tijde van het schudden door de verdachte geen reden was voor een panieksituatie waardoor geconcludeerd zou moeten worden dat er bij de verdachte geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Dit betekent dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een contra-indicatie die aan het aannemen van het bewijs van voorwaardelijk opzet in de weg staat. Het handelen van de verdachte – namelijk het schudden van [slachtoffer] – kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook heeft aanvaard.
De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 - mishandeling van [naam levensgezel]
De verklaringen van [naam levensgezel]
(de ex-partner van de verdachte, hierna: [naam levensgezel] ) heeft (samengevat) bij de rechter-commissaris het volgende verklaard. Zij stond met de verdachte in de keuken en het aanrecht met het kastje eronder was achter haar. De verdachte heeft haar bij de keel gepakt, haar omhoog getrokken en heeft haar vervolgens tegen het aanrecht aan geduwd. Zij is met haar hoofd tegen het kastje daaronder gekomen. Zij heeft hierdoor een verwonding aan haar hals opgelopen, omdat haar huid vast zat tussen de rits van haar jas. De verdachte had haar vast bij haar keel en op die plek zat de rits van haar jas. De rits nam haar vel mee door het vastpakken van de verdachte. Aan de zijkant van haar nek had zij verwondingen door het knijpen. Dit gebeurde op dezelfde dag als waarop de verdachte een asbak naar haar gooide. De asbak, de pot en de deksel kwamen tegen de rechterkant van haar gezicht aan. De asbak zat vol met sigarettenpeuken en as. [17]
Foto’s
Het dossier bevat foto’s van het letsel van [naam levensgezel] . [18] Een verbalisant beschrijft deze foto’s als zes foto’s van een meisje (de rechtbank begrijpt: [naam levensgezel] ) met plekken onder haar mond, op haar wang en hals. Ook zag hij rode vlekken en schrammen en een foto van een enkel die blauw is. [19]
[naam levensgezel] heeft over deze foto’s verklaard dat het letsel aan de rechterkant van haar gezicht is veroorzaakt door de asbak. Zij had daardoor een blauwe plek aan de zijkant onder haar jukbeen, een rode plek op haar jukbeen onder haar oog en een plekje aan de rechterkant van de onderlip. [20]
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting (samengevat) verklaard dat hij op 7 april 2019 ruzie had met [naam levensgezel] . Hij was erg boos. Hij heeft haar bij haar jas vastgepakt. [21] Hij heeft de asbak wel gegooid, maar niet in haar richting. De deksel van de asbak is tijdens het gooien van de asbak ervan afgegaan en tegen [naam levensgezel] aangekomen.
Oordeel van de rechtbank
De verklaring van [naam levensgezel] wordt onderbouwd door het letsel en de verklaring van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat de verdachte [naam levensgezel] tegen een aanrechtkastje heeft geduwd en een asbak in de richting van die [naam levensgezel] heeft gegooid, waardoor zij ook geraakt is. Uit de door de verbalisant beschreven foto’s volgt dat [naam levensgezel] hieraan ook letsel heeft overgehouden.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte op 7 april 2019 [naam levensgezel] heeft mishandeld en acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 16 januari 2019 te Waddinxveen, zijn kind [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 2018) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met kracht heen en weer te schudden;
2.
hij op 7 april 2019 te Waddinxveen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten zijn levensgezel [naam levensgezel] ), bij de keel heeft gepakt en tegen het aanrecht/aanrechtkastje heeft geduwd en een asbak en de deksel van een asbak en as uit een asbak tegen het gezicht van die [naam levensgezel] heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar en zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Zij heeft bij het formuleren van de eis rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte voor feit 2.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht, alsmede de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte voor feit 2. Hij heeft verzocht, om bij veroordeling, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van beperkte omvang op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn twee maanden oude zoontje [slachtoffer] . Hij heeft zijn zoontje op 16 januari 2019 zodanig hard geschud dat hij ernstig hersenletsel heeft opgelopen, ten gevolge waarvan hij is overleden op 17 januari 2019. Hoewel de rechtbank aanneemt dat de verdachte geen vooropgezet plan had om zijn zoontje om het leven te brengen, hebben zijn handelingen wel tot dat gevolg geleid. De verdachte heeft daarmee zijn zeer jonge zoontje het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Het staat buiten discussie dat dit een ernstig feit is. [slachtoffer] was als twee maanden oude baby volledig weerloos en bovendien volledig afhankelijk van de verdachte aan wie op dat moment de zorg was toevertrouwd. Niet alleen in de naaste omgeving van het gezin, maar ook in de maatschappij brengt een dergelijk feit gevoelens van verdriet en verontwaardiging met zich. In het kader van de uitoefening van het spreekrecht heeft de moeder van [slachtoffer] , [naam levensgezel] , een verklaring afgelegd, waaruit blijkt dat zij een onherstelbaar verlies heeft geleden.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn inmiddels ex-partner [naam levensgezel] . Hij heeft haar tijdens een ruzie tegen het aanrecht/aanrechtkasje geduwd en daarna een asbak, inclusief de deksel, waarin as zat tegen haar gezicht gegooid. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden in de woonwagen van het slachtoffer en de verdachte. Dit is bij uitstek de plek waar zij zich veilig hoort te voelen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onder 1 primair bewezen feit maakt dat geen andere straf dan een gevangenisstraf op zijn plaats is.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 20 november 2020, waaruit blijkt dat hij in het verleden veroordeeld is. Dit zijn echter zodanig oude feiten, dat ze niet in strafverzwarende zin meewegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage (triple onderzoek) van 20 juli 2020, opgemaakt door J. Marx, psychiater, B. Koudstaal, klinisch psycholoog en A. van As, forensisch milieuonderzoeker. De deskundigen concluderen dat de verdachte een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis heeft, namelijk een persisterende complexe rouwstoornis. Deze stoornis was enkel ten tijde van feit 2 aanwezig en beïnvloedde de handelingen van de verdachte. De deskundigen adviseren daarom feit 2 in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Het recidiverisico wordt op de korte termijn als niet groot ingeschat, maar stijgt naar matig als sprake is van relatieproblemen en overige stressoren. De deskundigen adviseren om aan de verdachte een behandeling op te leggen, zoals het volgen van een zorgprogramma voor daders van huiselijk geweld gecombineerd met een individueel psychotherapeutisch contact, waarin de verdachte zijn onverwerkte rouw adresseert en waarin hij geholpen wordt om zijn emotie- en agressieregulatie te verbeteren. Deze behandeling kan geboden worden bij een forensische polikliniek en kan worden vormgegeven, indien de strafmaat dit toelaat, in het kader van een deels voorwaardelijke straf of binnen de voorwaardelijke invrijheidstelling in het kader van de detentiefasering.
Omdat de conclusies van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De verdachte wordt daarom in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht voor feit 2. Bij de verdachte bestond immers tijdens het begaan van feit 2 een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. De verdachte is wel volledig toerekeningsvatbaar voor feit 1.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 2 juni 2020, opgemaakt door [naam reclasseringsmedewerker] . Daaruit volgt dat sprake is van een matig recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem, indien de strafmaat het toelaat, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met [naam levensgezel] .
Straf
De rechtbank acht, zoals al vermeld, alles afwegende enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak geen sprake is van een – in hoeverre dat al bestaat – standaard doodslagzaak. De officier van justitie heeft verwezen naar straffen die in andere zaken werden opgelegd, waarbij sprake is van een veroordeling wegens doodslag. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat de huidige strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie met betrekking tot het plegen van doodslag op een baby momenteel wordt herzien. De in de huidige richtlijn als uitgangspunt opgenomen gevangenisstraf van vier jaren doet, aldus de officier van justitie, thans geen recht aan de ernst van dergelijke zaken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf in het bijzonder het volgende in ogenschouw genomen. De verdachte zal moeten leven met het feit dat door zijn toedoen zijn zoontje is overleden. De verdachte heeft geen vooropgezet plan gehad om zijn zoontje van het leven te beroven. In het geval van bewezenverklaring van doodslag leggen rechters regelmatig een gevangenisstraf op voor de duur van ongeveer acht jaren. In zaken zoals deze wordt echter veelal een lagere straf opgelegd. Gelet hierop zal de rechtbank een aanmerkelijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de uitgebrachte rapportages betreffende de persoonlijkheid van de verdachte, het onder feit 2 bewezenverklaarde de verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de voorwaardelijke invrijheidstelling. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte begeleiding nodig heeft met betrekking tot zijn emotie- en agressieregulatie. Gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf is de rechtbank van oordeel dat aan deze beoogde behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling gewerkt moet worden.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam levensgezel] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Gevraagd wordt dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij werd ter terechtzitting bijgestaan door mr. R. van der Laan.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de verzochte vrijspraak. Hij heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de hoogte van het bedrag dient te worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden van een overleden slachtoffer kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade, zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In artikel 6:108 leden 3 en 4 BW is bepaald dat, als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van de immateriële schade die onder meer de echtgenoot/echtgenote en de kinderen van de overledene ondervinden als gevolg van het overlijden. Het gaat dus om vergoeding van immateriële schade van een nabestaande als gevolg van een normschending jegens een ander (te weten: het slachtoffer).
Bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit vergoeding affectieschade) zijn forfaitaire bedragen vastgesteld aan de hand waarvan een vordering tot vergoeding van affectieschade kan worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering betwist.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat het kind van [naam levensgezel] als gevolg van een strafbaar feit gepleegd door de verdachte is komen te overlijden. Ook is komen vast te staan dat het plotselinge overlijden en het gemis van het slachtoffer veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt bij de benadeelde partij en dat zij veel moeite heeft om hetgeen is gebeurd te verwerken. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het vastgestelde forfaitaire bedrag. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 20.000,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2019.
Omdat de vordering zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 januari 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam levensgezel] . Als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 135 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
doodslag;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam levensgezel] toe en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 16 januari 2019 tot de dag van algehele voldoening, te betalen aan [naam levensgezel] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 16 januari 2019 tot de dag van algehele voldoening, ten behoeve van [naam levensgezel] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen; het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Schuttevaer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer: DH7R019005, onderzoek “Hoes”, van de politie districtsrecherche Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 587).
2.Proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2019, p. 18-19.
3.Proces-verbaal van aangifte van 14 maart 2019, p. 14.
4.Geschrift, zijnde een voorlopig sectierapport van 21 januari 2019, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, forensisch patholoog, p. 120.
5.Geschrift, zijnde een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 3 oktober 2019, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, forensisch patholoog, p. 147.
6.Geschrift, zijnde een verkort rapport betreffende toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] van 15 mei 2019, opgemaakt door dr. M. Verschraagen, apotheker-toxicoloog, p. 164.
7.Geschrift, zijnde de beantwoording van aanvullende vragen van 18 juni 2020, opgemaakt door prof. Dr. B. Kubat, arts-(neuro-)patholoog.
8.Geschrift, zijnde een medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige van 24 juli 2020, opgemaakt door W.A. Karst, forensisch arts KNMG (los van het dossier, p. 12 van het rapport).
9.Geschrift, zijnde een medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige van 24 juli 2020, opgemaakt door W.A. Karst, forensisch arts KNMG (los van het dossier, p. 13-14 van het rapport).
10.Geschrift, zijnde een medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige van 24 juli 2020, opgemaakt door W.A. Karst, forensisch arts KNMG (los van het dossier, p. 18 van het rapport).
11.Geschrift, zijnde een medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige van 24 juli 2020, opgemaakt door W.A. Karst, forensisch arts KNMG (los van het dossier, p. 21 van het rapport).
12.Verklaring van de getuige-deskundige W.A. Karst, afgelegd ter terechtzitting van 22 december 2020.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 november 2019, p. 408-442.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam levensgezel] van 29 januari 2019, p. 270-271.
15.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 december 2020.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2019, p. 26.
17.Getuigenverhoor [naam levensgezel] bij de rechter-commissaris van 8 juni 2020 (ongenummerd).
18.Bijlagen bij het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 13 november 2019, p. 381-383.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] van 13 november 2019, p. 379.
20.Getuigenverhoor [naam levensgezel] bij de rechter-commissaris van 8 juni 2020 (ongenummerd).
21.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 december 2020.