ECLI:NL:RBDHA:2021:2129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6026 e.v.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake dwangsommen door Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan over het verzet van drs. [Opposant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van beschikkingen door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD) met betrekking tot de verschuldigdheid en hoogte van dwangsommen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 1 oktober 2020 het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen ingebrekestelling had gedaan zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het verzet heeft de opposant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij het dagelijks bestuur niet in gebreke kon stellen vanwege een contactbeperking. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opposant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die niet al in het oorspronkelijke beroepschrift waren behandeld. De rechtbank bevestigde dat de situatie van de opposant niet voldeed aan de uitzonderingsgrond van artikel 6:12, derde lid, van de Awb.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6026, SGR 20/6027, SGR 20/6028, SGR 20/6030, SGR 20/6032, SGR 20/6041, SGR 20/6042, SGR 20/6043 en SGR 20/6055 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 op het verzet van

drs. [Opposant] , te [woonplaats] , opposant,

tegen de uitspraak van de rechtbank in zijn zaken tegen
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD),
(gemachtigden: mr. D.F. Rosenbaum en S. Bakker)

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig door verweerder nemen van beschikkingen met een beslissing over de verschuldigdheid en de hoogte van dwangsommen.
Bij uitspraak van 1 oktober 2020 [1] (de buiten-zittinguitspraak) heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Opposant is verschenen. Het dagelijks bestuur van de ISD heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van beschikkingen door het dagelijks bestuur over de verschuldigdheid en de hoogte van dwangsommen, zonder het dagelijks bestuur eerst een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb toe te zenden.
2. In deze verzetzaak is op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb uitsluitend aan de orde of de rechtbank terecht de zaak niet op een zitting heeft behandeld. De rechtbank kan het beroep pas inhoudelijk behandelen als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de situatie dat van opposant redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij het dagelijks bestuur in gebreke stelt, zoals bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb, zich hier niet voordoet. Opposant mag zich vanwege een contactbeperking niet tot het dagelijks bestuur wenden, dus kan niet van hem worden verwacht dat hij het dagelijks bestuur in gebreke stelt.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag of de rechtbank in haar uitspraak van 1 oktober 2020 terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan, bevestigend te worden beantwoord. In verzet zijn geen gronden aangevoerd die meebrengen dat het oordeel in voormelde uitspraak – dat over de uitkomst in redelijkheid geen twijfel mogelijk is – niet juist is. Opposant heeft geen nieuwe gronden aangevoerd die niet al waren aangevoerd in het beroepschrift van 16 september 2020, waarop de rechtbank in haar uitspraak van 1 oktober 2020 al is ingegaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 1 oktober 2020 een oordeel gegeven over de vraag of een situatie zoals bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb zich voordoet. Volgens de rechtbank is dat niet het geval. De omstandigheid dat opposant zich vanwege een contactbeperking niet tot het dagelijks bestuur mag wenden voor het indienen van een ingebrekestelling, komt voor zijn rekening en risico. Een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb doet zich hier niet voor.
3.2.
Het betoog van opposant slaagt niet.
4. Uit wat opposant heeft aangevoerd, volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat zij het beroep zonder zitting kon afdoen. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.