ECLI:NL:RBDHA:2021:2102
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een WIA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herbeoordeling door de Uwv concludeerde men dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 27 januari 2020. Eiseres ging hiertegen in beroep, stellende dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar klachten en dat er sprake was van een onzorgvuldige besluitvorming.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank oordeelde dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderzoek hadden verricht en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had geen nieuwe medische informatie ingebracht die de eerdere beoordelingen zou kunnen weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen juist was en dat de beëindiging van de WIA-uitkering op goede gronden was gebeurd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering door de Uwv standhield. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.