ECLI:NL:RBDHA:2021:2102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 3310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een WIA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herbeoordeling door de Uwv concludeerde men dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 27 januari 2020. Eiseres ging hiertegen in beroep, stellende dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar klachten en dat er sprake was van een onzorgvuldige besluitvorming.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank oordeelde dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderzoek hadden verricht en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had geen nieuwe medische informatie ingebracht die de eerdere beoordelingen zou kunnen weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen juist was en dat de beëindiging van de WIA-uitkering op goede gronden was gebeurd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering door de Uwv standhield. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 27 januari 2020 beëindigd.
Bij besluit van 24 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als juridisch medewerker bezwaar en beroep voor 36 uur per week. Op 18 april 2017 heeft zij zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten. Eiseres ontving vervolgens van 6 juli 2017 tot en met 15 april 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet. Per 16 april 2019 ontving eiseres een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% op arbeidskundige gronden. Verweerder heeft in oktober 2019 een herbeoordeling verricht. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De primaire verzekeringsarts heeft geen rekening gehouden met de door eiseres aangevoerde argumenten. De psychiater van eiseres heeft haar medicijndosering op 12 november 2019 verhoogd vanwege verergerde psychische en lichamelijke klachten (chronische moeheid, depressie, psychose, burn-out en paniekaanvallen). De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft geen aanleiding gezien voor een ander standpunt en heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport van psychiater D. Lam van 1 mei 2019, terwijl in het rapport is opgenomen dat als sprake is van arbeidsbelemmeringen, de oorzaak hiervan buiten het vakgebied van Lam ligt en dat dit niet betekent dat geen sprake is van ziekte. Tevens is het gesprek met Lam een momentopname geweest en waren de onderzoeksresultaten slechts zes maanden geldig. Deze periode was reeds verstreken ten tijde van de herbeoordeling in de primaire fase. Het spreekuur in bezwaar kon vanwege de maatregelen rondom het coronavirus niet doorgaan. Eiseres achtte een spreekuur echter wel noodzakelijk. Tot slot heeft adviserend geneeskundige A. Martinez van de GGD Haaglanden eiseres voor de duur van twee jaar niet geschikt voor werk geacht. Dit had voor de verzekeringsarts b&b aanleiding moeten zijn om eiseres alsnog op het spreekuur te zien.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
Op 18 oktober 2019 heeft de primaire verzekeringsarts eiseres op het spreekuur gezien, waarbij psychisch onderzoek is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft haar bevindingen in het rapport van 21 oktober 2019 neergelegd, waarin zij tot de conclusie komt dat, op grond van de verkregen psychiatrische expertise van psychiater D. Lam van 1 mei 2019 (Lam) en het neuropsychologisch onderzoek van GZ psycholoog drs T. Schoenmaker (Schoenmaker) van 24 april 2019, alsmede de bevindingen bij eigen onderzoek, geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis binnen het psychose spectrum. Er zijn verder geen fysieke beperkingen en er is geen medische indicatie voor een urenbeperking. Nu eiseres nog steeds onder behandeling is van haar psychiater en haar medicatie is verhoogd, ziet de primaire verzekeringsarts aanleiding om nog licht rekening te houden met de psychische beperkingen van eiseres. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 oktober 2019 opgenomen.
6.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 15 april 2020 een rapport opgesteld, gebaseerd op dossieronderzoek en de in bezwaar ingebrachte brief van de adviserend geneeskundige van de GGD van 2 maart 2020. De verzekeringsarts b&b ziet op basis van hetgeen in bezwaar is aangevoerd en ingebracht geen aanleiding het standpunt van de primaire verzekeringsarts niet te volgen. De verzekeringsarts b&b overweegt hiertoe dat uit het rapport van Lam volgt dat eiseres overrapporteert en aspecifieke psychische klachten presenteert, als gevolg waarvan niet betrouwbaar een stoornis of ziekte kan worden vastgesteld. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor de diagnose chronische stemmingsstoornis. Het advies van de GGD is irrelevant omdat de adviserend geneeskundige niet over de expertiseresultaten beschikte. Bovendien is bij eiseres geen sprake van geen benutbare mogelijkheden nu zij niet aan de uitzonderingscategorieën van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten voldoet. Het argument van eiseres over de houdbaarheidsdatum van het psychiatrische onderzoek heeft gezien de specifieke conclusie van het onderzoek geen betekenis, aldus de verzekeringsarts b&b.
7.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, eiseres psychisch onderzocht en rekening gehouden met de bevindingen van Lam en Schoenmaker. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en de in bezwaar ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiseres in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling. Dat de verzekeringsarts b&b eiseres niet op het spreekuur heeft gezien, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) betekent de enkele omstandigheid dat een verzekeringsarts b&b heeft volstaan met dossieronderzoek en dat een zelfstandig medisch onderzoek van een verzekerde achterwege is gebleven niet dat reeds daarom sprake is van onzorgvuldige besluitvorming (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9456). In dit geval neemt de rechtbank daarbij in overweging dat eiseres wel op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts is gezien en dat de verzekeringsarts b&b de beschikking heeft gehad over alle in het dossier beschikbare medische informatie. Daarnaast achtte de verzekeringsarts b&b het blijkens het rapport van 15 april 2020 niet noodzakelijk om eiseres op het spreekuur te zien.
7.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Er zijn diverse beperkingen voor de psychische klachten van eiseres in de FML opgenomen. Mede gelet op de medische informatie van Lam en Schoenmaker kan de conclusie van de verzekeringsarts dat geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis binnen het psychose spectrum voor juist worden gehouden. De rechtbank ziet in het feit dat die medische informatie ouder is dan zes maanden geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts aan die medische informatie geen betekenis mocht hechten. De verzekeringsartsen hebben verder lichte psychische beperkingen nog aan de orde geacht nu eiseres nog onder behandeling is en haar medicatie is verhoogd. Aan het advies van de GGD kan niet de waarde worden toegekend die eiseres daaraan toegekend zou willen zien, nu dit advies dateert van na de datum in geding. Ook overigens kan hieraan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu het advies is opgesteld in het kader van de Participatiewet. Deze wet kent een ander toetsingskader dan de Wet WIA. Hetgeen eiseres verder in beroep heeft aangevoerd, roept bij de rechtbank geen twijfel op aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts b&b. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie ingebracht die zou kunnen leiden tot andere medische inzichten. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan de eigen beleving van de klachten van eiseres kan dan ook geen doorslaggevende betekenis toekomen.
7.3
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
8. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid en door de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 24 april 2020 akkoord zijn bevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. Eiseres heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
9. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en de WIA-uitkering van eiseres daarom terecht en op goede gronden met ingang van 27 januari 2020 heeft beëindigd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.