ECLI:NL:RBDHA:2021:2024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
NL21.2244, NL21.2245, NL21.2246, NL21.2247 en NL21.2248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en proportionaliteit bij vreemdelingenrechtelijke staandehouding van gezinnen met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.2244, NL21.2245, NL21.2246, NL21.2247 en NL21.2248, waarbij eisers, een gezin van Georgische nationaliteit, in beroep zijn gegaan tegen de maatregelen van bewaring die hen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregelen zijn opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers hebben aangevoerd dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat er disproportioneel is gehandeld door de autoriteiten, vooral gezien de aanwezigheid van minderjarige kinderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de betrokkenheid van meerdere agenten gerechtvaardigd was gezien de grootte van het gezin en dat er geen sprake was van onrust of dwang tijdens de staandehouding.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de Staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregelen van bewaring, waaronder het risico dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een lichter middel, aangezien eisers al geruime tijd onrechtmatig in Nederland verbleven en geen acties hadden ondernomen om zelfstandig te vertrekken. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.2244, NL21.2245, NL21.2246, NL21.2247 en NL21.2248

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en [eiser 5], eisers
V-nummers: [V-nummer], [V-nummer], [V-nummer], [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij de besluiten van 12 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers maatregelen van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer L. Totosashvili.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op respectievelijk [1992], [1981], [2008], [2009] en [2020].
De vreemdelingenrechtelijke staandehouding
2. Allereerst voeren eisers aan dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat er disproportioneel is gehandeld door verweerder. Eisers zijn om 7 uur ‘s ochtends door acht agenten uit hun huis gehaald, terwijl er ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen met een versterkte mate van terughoudendheid moet worden gehandeld. Het ontbreken van die terughoudendheid bij de staandehouding van eisers maakt de maatregel van bewaring onrechtmatig.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de inbewaringstelling van eisers en tijdens het voortraject voldoende terughoudend is gehandeld. Ook heeft verweerder ter zitting aangegeven dat het een groot gezin betrof, waardoor er meer begeleiding nodig was door personeel van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Daarnaast wijst verweerder op het proces-verbaal van de staandehouding, waaruit blijkt dat alles rustig verliep en er geen sprake was van dwang.
4. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van binnentreden en het proces- verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding niet eenduidig zijn over het aantal personen, dat bij de staandehouding van eisers betrokken was. Dat aantal varieert van zes tot acht personen. Zoals verweerder ter zitting opmerkte, blijkt niet uit deze processen-verbaal dat er sprake was van onrust of dwang tijdens de staandehouding. Het enkele feit dat er meerdere personen namens verweerder bij het binnentreden en de staandehouding betrokken waren, leidt volgens de rechtbank niet tot het oordeel dat de staandehouding – en daarmee de maatregelen van bewaring – onrechtmatig zijn. Het aantal aanwezige personen kan worden verklaard door de grootte van het gezin en de daarvoor benodigde begeleiding. De beroepsgrond slaagt niet.
De bewaringsgronden
5. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregelen vordert, omdat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en eisers de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging hebben ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg hebben gegeven;
3i. te kennen hebben gegeven dat zij geen gevolg zullen geven aan hun verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eisers alle gronden die aan de maatregelen van bewaring ten grondslag zijn gelegd betwisten.
7. Eisers stellen dat het risico op onttrekking niet blijkt uit de motivering van de zware gronden 3a en 3c. Echter, in de uitspraak van 25 maart 20203 oordeelt de Afdeling dat een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de zware gronden blijkt, voldoende is voor het bestaan van een risico op onttrekking. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3c voldoende blijkt uit de motivering van de maatregelen van bewaring. Eisers waren niet in het bezit van geldige reisdocumenten toen
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
zij Nederland inreisden en zijn dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Ook wordt niet betwist dat eisers al eerder een beschikking hebben ontvangen waaruit hun vertrekplicht blijkt en zij daaraan geen gevolg hebben gegeven. De zware gronden onder 3a en 3c zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken.4 Deze twee gronden kunnen de maatregelen van bewaring dragen en de overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen dient verweerder enkel in uiterste gevallen een maatregel van bewaring op te leggen en maar voor zeer korte tijd. Eisers hebben zich nooit aan het toezicht onttrokken en zijn bij alle gesprekken met verweerder verschenen. Er was daarom in dit geval geen aanleiding om een dusdanig zware maatregel als bewaring toe te passen .
9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling(en). Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers al geruime tijd onrechtmatig in Nederland verblijven en al die tijd voldoende gelegenheid hebben gehad om zelfstandig te vertrekken. Eisers hebben echter op geen enkele wijze acties ondernomen die konden leiden tot zelfstandig vertrek. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn oordeel dat het opleggen van een lichter middel in dit geval niet effectief wordt geacht. Gelet daarop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een risico dat eisers zich aan het toezicht onttrekken. Dit volgt ook uit de gronden die aan de maatregelen ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft in deze zaak dus mogen besluiten dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eisers. De beroepsgrond slaag niet.
10. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1190).
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 februari 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.