5.1Ingevolge artikel 20, eerste lid, van het AMAR wordt bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing in ieder geval rekening gehouden met de volgende factoren:
a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies;
b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel 28a;
c. de beschikbaarheid van de militair;
d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding van de loopbaan van de militair over verschillende functies;
e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.
Ingevolge het derde lid worden bij de bekwaamheid en geschiktheid van de militair, genoemd in het eerste lid onder e in beginsel in beschouwing genomen:
a. de mate waarin de militair voldoet aan de functie-eisen als bedoeld in artikel 19;
b. de uitkomst van functioneringsgesprekken, als bedoeld in artikel 28;
c. de uitkomst van loopbaangesprekken, als bedoeld in artikel 28a;
d. de voor het besluit tot functietoewijzing relevante beoordelingen, als bedoeld in artikel 28b.
6. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:220) heeft verweerder ter zake van functietoewijzing, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid. Het is aan verweerder om te bepalen hoe een functie wordt uitgeoefend. Ook komt verweerder een grote vrijheid toe bij het bepalen van hetgeen daartoe vereist is. Dit brengt mee dat de toetsing van het besluit door de bestuursrechter terughoudend moet zijn. Beoordeeld moet worden of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en daarbij niet heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
7. De rechtbank stelt vast dat de selectiecriteria, die de selectiecommissie heeft gehanteerd, uit de functieomschrijving blijken. Eiser is beoordeeld op de competenties: resultaatgericht, communicatie, flexibiliteit, integriteit, samenwerken en omgevingsgerichtheid. In de vacaturetekst is buiten de geldende competenties als extra kwalificatie opgenomen dat kandidaten moeten beschikken over goede communicatieve vaardigheden en ruime kennisopbouw voor wat betreft nationale en internationale samenwerking met luchtvaartmaatschappijen. Uit het selectieverslag blijkt dat de competentie ‘integriteit’ in voldoende mate aanwezig is. De competenties ‘resultaatgericht’ en ‘flexibiliteit’ zijn beoordeeld als matig. De overige competenties zijn beoordeeld als onvoldoende. Verder blijkt uit het verslag dat eiser tijdens het gesprek communicatief niet sterk naar voren kwam en geen duidelijk beeld had van de door hem geambieerde functie dan wel de werkzaamheden die daarbij horen. De selectiecommissie heeft om voornoemde redenen besloten om eiser ongeschikt te verklaren en niet als kandidaat voor te dragen.
8. De selectiecriteria voor de functie van Liaison Officer Targeting komen de rechtbank niet onredelijk voor. Uit het selectieverslag blijkt tevens dat de commissie haar oordeel over de geschiktheid van eiser voor de door hem geambieerde functie heeft gevormd op grond van de antwoorden en de opstelling van eiser tijdens het gesprek. Hieruit blijkt niet dat het advies op grond van subjectiviteit tot stand is gekomen. Daarbij heeft eiser de bevindingen van de selectiecommissie niet gemotiveerd bestreden en heeft niet aannemelijk gemaakt dat de criteria niet voor iedere kandidaat gelijk zijn toegepast. De rechtbank ziet geen grond voor de stelling dat eiser geen eerlijke kans heeft gehad. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet voldoet aan de voor de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring en competenties op grond van artikel 19 van het AMAR.
9. Ten aanzien van hetgeen eiser aanvoert over de tijdigheid van de besluitvorming in bezwaar stelt de rechtbank vast dat eiser de daarvoor in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen procedure onbenut gelaten. De rechtbank zal op dit punt niet nader ingaan.
10. Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de juistheid van het advies van de selectiecommissie en eiser terecht heeft afgewezen voor de geambieerde functie.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.