ECLI:NL:CRVB:2015:220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
13-581 MAWKLA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie voor functie Reservist Specifieke Deskundigheid bij het 1-CIMIC bataljon

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een sollicitatie door de Minister van Defensie voor de functie van Reservist Specifieke Deskundigheid. Appellant, die vanaf 1975 als militair bij de Koninklijke Marechaussee werkzaam was, heeft op 6 september 2011 gesolliciteerd naar deze functie. De minister heeft de sollicitatie op 3 februari 2012 afgewezen, omdat appellant niet over de vereiste ruime ervaring als projectmanager of consultant in de civiele sector beschikte. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid heeft in sollicitatieprocedures. De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de door appellant opgedane werkervaring gelijkgesteld moet worden met die van personen uit de civiele sector. De minister heeft toegelicht dat de werkervaring van reservisten uit de civiele sector een toegevoegde waarde heeft, wat niet het geval is voor de ervaring van beroepsmilitairen.

Appellant heeft ook aangevoerd dat de afwijzing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar de aanstelling van een andere beroepsmilitair zonder civiele ervaring. De Raad oordeelt dat de omstandigheden van deze andere sollicitatie niet vergelijkbaar zijn met die van appellant. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/581 MAWKLA
Datum uitspraak: 29 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
19 december 2012, 12/5863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.A. Herweijer. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C.H. Pot.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 1975 als militair werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Op 1 maart 2012 is hij met functioneel leeftijdsontslag gegaan.
1.2.
Op 6 september 2011 heeft appellant gesolliciteerd naar de functie Reservist Specifieke Deskundigheid bij het 1-CIMIC bataljon.
1.3.
Bij besluit van 3 februari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 juni 2012 (bestreden besluit), is op zijn sollicitatie afwijzend beslist. De minister heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant niet beschikt over de vereiste ruime ervaring als projectmanager of consultant in de civiele sector en evenmin anderszins een specifieke deskundigheid had die binnen Defensie niet aanwezig was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak verzet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2323) is de beslissing van het bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
4.2.
Er is geen grond voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid appellant heeft kunnen afwijzen voor de geambieerde functie. De stelling van appellant dat hij wel over ruime civiele specifieke deskundigheid beschikt, treft geen doel. Hij heeft zijn ervaring opgebouwd als militair bij de KMar en niet “in de civiele sector”, zoals voor de functie is vereist. De minister beoogt met dit, in rechte te respecteren, vereiste reservisten aan te trekken met een deskundigheid die bij Defensie niet of onvoldoende aanwezig is. Ter zitting van de Raad heeft de minister nader toegelicht dat van belang is dat in de civiele sector andere omgangsvormen, andere werkwijzen en andere politieke verhoudingen gelden, waardoor de werkervaring van reservisten afkomstig uit de civiele sector een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de werkervaring van beroepsmilitairen. De Raad ziet, anders dan appellant heeft gesteld, geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de door hem opgedane werkervaring gelijkgesteld moet worden met die van personen uit de civiele sector.
4.3.
Appellant heeft verder gesteld dat de afwijzing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, waarbij hij in het bijzonder heeft gewezen op de aanstelling als reservist van J die eveneens beroepsmilitair was en die volgens appellant niet over civiele ervaring beschikte. Die stelling treft evenmin doel. De minister heeft erop gewezen dat ten aanzien van J al op 5 juli 2011 is beslist om hem als reservist aan te stellen en dat het begin 2012 niet langer wenselijk werd geacht om beroepsmilitairen met leeftijdsontslag aan te stellen als reservist. De omstandigheden waaronder ten tijde van belang op de sollicitatie van appellant is beslist, zijn dan ook niet vergelijkbaar met die ten tijde van de beslissing ten aanzien van J.
4.4.
De veronderstelling van appellant dat hij de dupe is geworden van het feit dat er per
1 november 2011 een nieuwe commandant is aangetreden die negatief over zijn sollicitatie heeft geadviseerd, terwijl de voormalige commandant wel positief tegenover zijn aanstelling als reservist stond, leidt niet tot een ander oordeel. Of de sollicitatieprocedure een voor appellant gunstige afloop zou hebben gehad als de voormalige commandant had geadviseerd, is een hypothetische vraag die geen beantwoording behoeft. Feit is dat de nieuwe commandant negatief heeft geadviseerd en dat hij daarbij met inachtneming van het gestelde functievereiste en de onder 4.2 bedoelde nieuwe lijn heeft gehandeld.
4.5.
Ter zitting van de Raad is tot slot vergeefs aangevoerd dat de sollicitatieprocedure niet op de gebruikelijke wijze is geschied. Uit het bestreden besluit blijkt op welke wijze de sollicitatieprocedure voor reservisten bij het 1-CIMIC bataljon verloopt. Die procedure is ook bij appellant gevolgd.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

MK