ECLI:NL:RBDHA:2021:197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
NL20.21226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libische vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.S.S. de Kok, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 10 december 2020 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel werd opgeheven op 17 december 2020, omdat de eiser was uitgezet. De rechtbank heeft op 21 december 2020 een zitting gehouden, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest, ondanks de stelling van de eiser dat de verbalisanten zonder rechtsgeldige machtiging zijn binnengetreden. De rechtbank concludeerde dat de staandehouding van de eiser rechtmatig was, omdat de machtiging tot binnentreden niet alleen voor de specifieke kamer was afgegeven, maar ook voor de woning als geheel. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een maatregel van bewaring kan worden opgelegd en de rechtmatigheid van de uitvoering daarvan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21226
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 17 december 2020 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [1994]
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de
Dublinverordening en er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet heeft betwist.
5. Eiser heeft aangevoerd dat de verbalisanten de woning zijn binnengetreden zonder rechtsgeldige machtiging en zonder toestemming van eiser. Uit het proces-verbaal van staandehouding volgt dat eiser staande is gehouden in [woning] , dan wel [kamer 1] , van het azc [woonplaats]. Dit terwijl de machtiging tot binnentreden is afgegeven voor kamer [kamer 2] . Het zonder toestemming binnentreden bij een Dublinclaimant levert een ernstig gebrek op, die aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat.
6. Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat eiser staande is gehouden in de keuken, wat een openbare ruimte is. Hiervoor is volgens verweerder geen machtiging vereist.
7. De rechtbank is van oordeel dat de staandehouding rechtmatig heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat in de machtiging is gespecificeerd dat de kamer [kamer 2] in de woning op vermeld adres mag worden binnengetreden maakt niet dat het binnentreden in de woning als zodanig onrechtmatig is, nu redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan over het adres en de ruimte waarvoor de machtiging is verleend.3 De machtiging tot binnentreden is afgegeven voor het adres [adres] , kamer [kamer 2] , te [woonplaats]. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding blijkt dat de verbalisanten de kamer van eiser hebben betreden met de verstrekte loper. Eiser bleek op dat moment niet op zijn kamer aanwezig te zijn. De verbalisanten zijn via de gang naar de keuken gelopen, waar zij eiser aantroffen. Eiser is staande gehouden in de keuken van de woning, op het adres [adres] , te [woonplaats], ter hoogte van woning [kamer 1] . De rechtbank overweegt dat de afgifte van de machtiging tot binnentreden voor kamer [kamer 2] van
1. onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
2 onder verwijzing naar artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb
3 Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AP1679).
die woning impliceert dat deze machtiging is afgegeven voor het betreden van de woning via de voordeur, waarmee het gemeenschappelijke deel van de woning wordt binnengetreden. Er kan dan ook geen misverstand over bestaan dat de machtiging tot binnentreden is afgegeven voor de woning van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 januari 2021
en zal bekend worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.