In deze zaak heeft eiser op 9 april 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 14 april 2020 bepaald dat eiser geen dwangsom verschuldigd is, maar op 20 april 2020 is de aanvraag ingewilligd. Eiser heeft het beroep gehandhaafd, ondanks het inwilligende besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, waardoor beroep mogelijk is. Eiser heeft verweerder op 7 april 2020 rechtsgeldig in gebreke gesteld, en de rechtbank concludeert dat verweerder in de periode van 24 maart 2020 tot 20 april 2020 niet in overmacht verkeerde om te beslissen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en stelt de verbeurde dwangsom vast op € 777,-. Tevens worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 267,-, die door verweerder vergoed dienen te worden.