ECLI:NL:RBDHA:2021:1933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
NL21.1248 en NL21.1249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Oekraïense eiser op grond van kennelijke ongegrondheid en onvoldoende bescherming door Oekraïense autoriteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Oekraïense eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, die homoseksueel is en LHBTI-activiteiten organiseerde, vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Oekraïne. Hij stelde dat hij niet de rust- en voorbereidingstijd had gekregen die hem toekwam volgens artikel 3.109 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet ten volle de voorgeschreven rust- en voorbereidingstijd had genoten, maar dat deze schending hem niet had benadeeld. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen bescherming van de Oekraïense autoriteiten kon krijgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werden de proceskosten van de eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.1248 (beroep) en NL21.1249 (verzoek voorlopige voorziening)
[V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

ProcesverloopBij besluit van 20 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in de zin dat hij niet wordt uitgezet tot op zijn beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Batalova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Oekraïense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. [december] 2020 heeft hij een asielvergunning aangevraagd op de luchthaven Schiphol. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en LHBTI-activiteiten organiseerde. Toen hij een lening bij de bank niet kon afbetalen, heeft een medewerker van de bank of incassobureau gedreigd zijn homoseksualiteit openbaar te maken. Hij heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie en een klacht ingediend bij de nationale bank. De politie is twee keer bij hem langsgekomen, maar heeft het onderzoek daarna geseponeerd. Een groep mannen heeft daarna zijn appartement beroofd. Nadat hij in november en december 2020 berichten op facebook heeft geplaatst met een verklaring dat hij een relatie heeft met [naam] , heeft hij veel dreigementen ontvangen, ook van familieleden. De groep mannen heeft eiser [datum] 2020 ook in elkaar geslagen en gedreigd hem neer te steken op straat. Bij terugkeer naar Oekraïne vreest eiser dat één van de mannen of zijn familie hem iets aan zal doen, omdat hij zal doorgaan met zijn werk voor LHBTI-ers.
2.1
Verweerder vindt het incident met de bank [juli] 2020 ongeloofwaardig. De overige problemen die eiser heeft ondervonden heeft verweerder geloofwaardig gevonden.
2.2
Verweerder heeft verder overwogen dat Oekraïne wordt beschouwd als veilig land van herkomst. Hoewel er verhoogde aandacht is voor LHBTI-ers, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Oekraïne ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
3. Eiser voert aan dat Oekraïne geen veilig land voor hem is. Met het sepotbesluit naar aanleiding van het incident met de bank, wat onterecht ongeloofwaardig is geacht, is duidelijk dat de politie hem niet wilde of kon beschermen. Eiser is veelvuldig gediscrimineerd en heeft negatieve ervaringen met de politie. Eiser heeft rapporten van Netherlands Helsinki Committee, Zmina Human Rights Centre en Vluchtelingenwerk overgelegd. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat zijn activiteiten op het gebied van LHBTI-rechten moeten worden aangemerkt als mensenrechtenactivisme. Ten slotte meent eiser dat verweerder hem onvoldoende rust- en voorbereidingstijd heeft geboden voorafgaand aan het eerste gehoor op 2 januari 2021. Tot 31 december 2020 zat hij namelijk in quarantaine en kon hij slechts telefonisch contact hebben met zijn gemachtigde en Vluchtelingenwerk.
Oordeel van de rechtbank
Rust- en voorbereidingstijd
4.1
Op grond van artikel 3.109, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de vreemdeling na de indiening van de aanvraag, als bedoeld in artikel 3.108c, eerste lid, van het Vb een rust- en voorbereidingstermijn gegeven van ten minste zes dagen. Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.110 van het Vb, vangt na de rust- en voorbereidingstermijn aan. Op grond van het tweede lid van artikel 3.109 van het Vb wordt de vreemdeling gedurende de rust- en voorbereidingstermijn in de gelegenheid gesteld om te worden voorgelicht over de asielprocedure en om zich op de asielprocedure voor te bereiden en zich daartoe te laten bijstaan.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tot 31 december 2020 in quarantaine is verbleven en geen bezoek van zijn gemachtigde en Vluchtelingenwerk kon ontvangen. Op 2 januari 2021 vond het eerste gehoor plaats. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich tijdens de quarantaine telefonisch door zijn gemachtigde en Vluchtelingenwerk kon laten voorlichten en voorbereiden. Dit heeft de gemachtigde van eiser ter zitting bestreden: eiser had tijdens de telefoongesprekken met zijn gemachtigde in quarantaine geen privacy en had daarom niet de rust en de mogelijkheid voor een vertrouwelijk gesprek. Ook had eiser tijdens de gesprekken geen toegang tot zijn eigen mobiele telefoon, waar belangrijke informatie voor zijn asielprocedure op stond. Verweerder heeft dit niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aldus niet ten volle de voorgeschreven rust- en voorbereidingstijd genoten. Daargelaten of verweerder na het einde van eisers quarantaineperiode nog de volle zes dagen had moeten gunnen ter voorbereiding, oordeelt de rechtbank wel dat verweerder hiermee artikel 3.109, eerste lid, van het Vb heeft geschonden.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat de schending eiser niet heeft benadeeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben elkaar, in aanvulling op de telefoongesprekken, vóór het eerste gehoor nog in persoon kunnen spreken. Ook hebben zij tijdens de asielprocedure nog de mogelijkheid gekregen om alle relevante documenten en vertalingen daarvan aan te leveren. Eiser heeft niet kunnen concretiseren om welke reden hij wel benadeeld zou zijn. De rechtbank passeert dit gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Gegronde vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade?
5.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Oekraïne in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst is aangewezen. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat de Oekraïense autoriteiten bescherming bieden tegen vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [1] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming bij eventuele problemen voor hem gevaarlijk is of bij voorbaat zinloos. [2]
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij van de Oekraïense autoriteiten geen bescherming kan krijgen. Daarvoor kan in het midden blijven of het incident met de bank/het incassobureau geloofwaardig is. Eiser heeft na dat incident wellicht aangifte gedaan, waarna de politie een sepotbesluit heeft genomen, maar dit leidt niet tot de conclusie dat eiser geen bescherming van de Oekraïense autoriteiten tegen vervolging of ernstige schade kan krijgen. Na de inbraak, het geweld en de bedreigingen door de groep mannen in het najaar van 2020 heeft hij nooit bescherming bij de autoriteiten (bijvoorbeeld de politie, het Openbaar Ministerie en/of de
Commissioner for Human Rights) gezocht, maar is hij uit Oekraïne vertrokken. Dat mag wel van hem worden verwacht voordat hij om internationale bescherming verzoekt. De stelling dat eiser in het verleden vervelende ervaringen met de autoriteiten heeft gehad, is niet onderbouwd of geconcretiseerd. De rechtbank merkt nog op dat ook als eiser als mensenrechtenactivist zou kunnen worden gezien, dit er niet aan afdoet dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt geen bescherming van de Oekraïense autoriteiten te kunnen krijgen tegen vervolging of ernstige schade.
5.3
Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
Conclusie
6. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 van deze uitspraak, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
8. Omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep van eiser heeft besloten, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep (NL21.1248) ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (NL21.1249) af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin op het beroep is beslist, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:550.