In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Buitenlandse Zaken en een belastingadviseur, die als eiser optrad. De eiser had op 16 mei 2019 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten te verkrijgen over de fiscale behandeling van personen die betrokken zijn bij de verdediging van verdachten voor internationale (straf)hoven. De minister heeft het verzoek deels ingewilligd, maar ook documenten geweigerd op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser procesbelang heeft, ondanks dat er ook informatie op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) was verstrekt. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de minister zich terecht op de fiscale geheimhoudingsplicht kan beroepen, omdat de documenten die onder deze regeling vallen, niet openbaar gemaakt kunnen worden. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser dat niet alle documenten zijn bijgevoegd en dat de lakken in de e-mails onterecht zijn, verworpen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de minister op juiste wijze heeft gehandeld door bepaalde informatie niet openbaar te maken. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom de geheimhouding van fiscale gegevens en de afweging tussen openbaarheid en bescherming van persoonsgegevens.