ECLI:NL:RBDHA:2021:1817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake Wob-verzoek en fiscale geheimhoudingsplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Buitenlandse Zaken en een belastingadviseur, die als eiser optrad. De eiser had op 16 mei 2019 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten te verkrijgen over de fiscale behandeling van personen die betrokken zijn bij de verdediging van verdachten voor internationale (straf)hoven. De minister heeft het verzoek deels ingewilligd, maar ook documenten geweigerd op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser procesbelang heeft, ondanks dat er ook informatie op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) was verstrekt. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de minister zich terecht op de fiscale geheimhoudingsplicht kan beroepen, omdat de documenten die onder deze regeling vallen, niet openbaar gemaakt kunnen worden. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser dat niet alle documenten zijn bijgevoegd en dat de lakken in de e-mails onterecht zijn, verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de minister op juiste wijze heeft gehandeld door bepaalde informatie niet openbaar te maken. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom de geheimhouding van fiscale gegevens en de afweging tussen openbaarheid en bescherming van persoonsgegevens.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] handelend onder de naam [belastingadviseur], te [vestigingsplaats] , eiser,
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gedeeltelijk herroepen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met behulp van Skype plaatsgevonden op 3 december 2020.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft met een beroep op de Wob verzocht om documenten over de fiscale behandeling van personen betrokken bij de verdediging van verdachten voor de in Nederland gevestigde internationale (straf)hoven en tribunalen.
Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek deels ingewilligd en zijn documenten openbaar gemaakt.
In bezwaar heeft verweerder een nieuwe zoekslag in de archieven gedaan. Hierbij zijn meer documenten aangetroffen. Deze zijn gedeeltelijk openbaar gemaakt bij het bestreden besluit. In het bestreden besluit is een aangepaste inventarislijst opgenomen. Hierop staan 21 documenten. Verweerder heeft de documenten 2, 3, 4, 5, 6, 7,9, 13, 14, 15, 16, 17 en 18 (deels) openbaar gemaakt. Volgens verweerder vallen document 1 en document 19 buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek. Document 2 is een reeds openbaar gemaakt document. In de documenten met nummers 3, 5, 6, 7, 9,13, 14, 16, 17 en 18 staan passages die vallen onder de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het document met nummer 20, de note verbale van het International Residual Mechanism for Criminal Tribunals (IRMCT), heeft verweerder niet openbaar gemaakt gelet op de betrekkingen van Nederland met internationale organisaties die door openbaarmaking geschaad zouden kunnen worden. Het document met nummer 21 is al eerder openbaar gemaakt.
2. De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
3. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser namens zijn cliënte eveneens een verzoek heeft gedaan op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Alle op grond van de Wob geweigerde informatie is op grond van de AVG wel verstrekt aan eiser en zijn cliënte. Eiser stelt echter dat hij wel procesbelang heeft, omdat zijn interesse in de materie waarop het Wob-verzoek zich richt breder is dan de enkel de casus van de persoon waarop de AVG-procedure zag. Eiser heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat er procesbelang bestaat.
4. Eiser voert aan dat niet alle documenten die op de inventarislijst staan vermeld als bijlagen zijn bijgevoegd. Het gaat om document nummer 3.
5. Verweerder heeft gesteld dat door een kennelijke omissie het document niet met het besluit is meegestuurd. Verweerder heeft het ontbrekende stuk alsnog aan eiser verzonden.
6. Eiser voert verder aan dat niet herleidbaar is wie wat stuurt aan wie. Doordat alle namen zijn gelakt in de e-mails, is het laatste deel van het emailadres niet meer zichtbaar en daardoor is niet te achterhalen wie een e-mail aan wie stuurt.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de e-mails op grond van de criteria van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, en tweede lid, aanhef en onder e van de Wob, op juiste wijze zijn gelakt. In de e-mailberichten zijn alleen de persoonsgegevens verwijderd. Verweerder heeft er in een eerdere reactie aan eiser op gewezen dat in het bericht soms alleen de naam van de persoon die het bericht verstuurt of ontvangt komt te staan en het
e-mailadres (daarom) niet zichtbaar is. Verweerder stelt dat in de inventarislijst is aangegeven met welke instantie de e-mailwisseling heeft plaatsgevonden.
8. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de vertrouwelijke stukken overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van de e-mailberichten in combinatie met de inventarislijst voldoende duidelijk blijkt van welke organisatie de e-mailberichten afkomstig zijn en aan welke organisatie ze zijn gericht. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder teveel persoonsgegevens heeft weggelakt.
9. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder zich niet kan beroepen op de fiscale geheimhoudingsplicht. Verweerder is niet betrokken bij de uitvoering van enige belastingwet of de invordering van enige rijksbelasting. Verweerder behoort ook niet tot de organisaties die op grond van artikel 67 van de Awr kunnen beschikken over informatie die onder de fiscale geheimhoudingsplicht valt. Het is wettelijk niet mogelijk dat verweerder beschikt over dergelijke informatie en het feit dat verweerder daar wel over beschikt betekent dat de Inspecteur van de Belastingdienst bij het verstrekken van de informatie aan verweerder een afweging heeft gemaakt en daarbij heeft geconcludeerd dat deze informatie niet valt onder de fiscale geheimhoudingsplicht. Eiser stelt verder dat, indien verweerder zich wel op de fiscale geheimhoudingsplicht kan beroepen, meer onleesbaar is gemaakt dan noodzakelijk is om de geheimhoudingsplicht te waarborgen. Teksten in documenten die betrekking hebben op de interpretatie van zetelverdragen die Nederland heeft gesloten met internationale organisaties kunnen niet vallen onder de fiscale geheimhoudingsplicht. Deze verdragen zijn geen onderdeel van een belastingwet. Eiser heeft deze beroepsgronden beperkt tot de volgende documenten:
  • Document 3 uit de bip (e-mailwisseling 25 september 2017- 5 oktober 2017)
  • Document 3 uit de bob (e-mailwisseling 29 maart 2012-8 mei 2012)
  • Document 16 uit de bob (e-mailwisseling 26 augustus 2014)
  • Document 17 uit de bob (e-mailwisseling 3 oktober 2014)
  • Document 18 uit de bob (e-mailwisseling 9 januari 2015-19 januari 2015)
10. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is in artikel 67 van de Awr een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter vervat die prevaleert boven de Wob (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2609). Om vast te stellen of de documenten onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr vallen, dient beoordeeld te worden of aangetroffen documenten betrekking hebben op hetgeen uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt medegedeeld.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de fiscale geheimhoudingsplicht geldt ten opzichte van een ieder. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voorts terecht op het standpunt gesteld dat het openbaar maken van de informatie uit de genoemde documenten ertoe zou leiden dat de gegevens over één specifieke belastingplichtige, te weten de cliënte van eiser, voor een ieder openbaar worden. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat sprake is van ‘gegevens in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet’ in de zin van artikel 67 van de AWR. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder heeft toegelicht dat in de situatie van een specifieke belastingplichtige fiscale gegevens door de Belastingdienst en het Internationale Strafhof zijn gedeeld/uitgewisseld met het ministerie van Buitenlandse Zaken voor de goede uitvoering van de publiekrechtelijke taak, namelijk de afspraken die zijn gemaakt in de zetelovereenkomst betreffende de vestiging van het Internationale Strafhof. Over en weer is informatie uitgewisseld tussen de Belastingdienst, het ministerie van Financiën, het Internationale Strafhof en ministerie van Buitenlandse Zaken over welke categorieën medewerkers belasting moeten betalen en welke niet. Hierover zijn er ten aanzien van een bepaalde categorie functionarissen door het Internationale Strafhof belastingtechnische vragen gesteld aan de Belastingdienst en het ministerie van Buitenlandse Zaken en eveneens is er gevraagd aan het ministerie van Buitenlandse Zaken om ten aanzien van een specifieke belastingplichtige medewerker te bemiddelen in de gesprekken tussen de Belastingdienst en het Internationale Strafhof. De rechtbank stelt vast dat, nu de informatie onder het toepassingsbereik van artikel 67, eerste lid, van de Awr valt, er voor toepassing van de Wob geen ruimte meer bestaat. De rechtbank is, na kennis te hebben genomen van de vertrouwelijke stukken, van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder meer onleesbaar heeft gemaakt dan noodzakelijk was om de geheimhoudingsplicht te waarborgen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikel 67 van de Awr luidt, voor zover van belang:
1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).
Artikel 3 van de Wob luidt, voor zover van belang:
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Artikel 10 van de Wob luidt, voor zover van belang:
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2 Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…].