ECLI:NL:RBDHA:2021:1805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van tegemoetkoming in kosten kinderopvang en niet tijdig beslissen op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande moeder, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, verweerder. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van een sociaal medische indicatie voor haar dochter. Verweerder had in eerdere besluiten een tegemoetkoming toegekend, maar eiseres maakte bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaren. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat verweerder inmiddels alsnog had beslist op de bezwaren. Daarnaast verklaarde de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres had geen recht meer op een hogere tegemoetkoming voor de reeds verstreken periode, en haar dochter was inmiddels leerplichtig, waardoor een oordeel over de toekenning van de tegemoetkoming voor de toekomst geen betekenis meer had. De rechtbank concludeerde dat eiseres de door haar gestelde schade onvoldoende had onderbouwd, waardoor ook hieraan geen procesbelang kon worden ontleend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C. Arslaner),
en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Poldermans).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2017 (primair besluit I) heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang toegekend voor twee dagen opvang per week voor een periode van twee maanden, met ingang van 1 november 2017.
Bij besluit van 29 januari 2018 (primair besluit II) heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang toegekend voor januari 2018 voor twee dagen opvang per week en voor de maanden februari 2018 tot en met april 2018 voor anderhalve dag kinderopvang per week.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Op 7 maart 2019 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Bij besluit van 16 mei 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is een alleenstaande moeder. Zij ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiseres heeft op 21 juni 2017 een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie ten behoeve van de opvang van haar dochter Sienna Li, geboren op 3 november 2015. Bij primair besluit I heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang toegekend voor twee dagen opvang per week voor november en december 2017. Eiseres heeft op 25 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen primair besluit I.
1.2
Naar aanleiding van een heronderzoek heeft verweerder bij primair besluit II eiseres een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang toegekend voor januari 2018 voor twee dagen opvang per week en voor de maanden februari 2018 tot en met april 2018 voor anderhalve dag kinderopvang per week.
1.3
Bij brief van 7 november 2018 heeft de Commissie behandeling bezwaarschriften (de Commissie) eiseres verzocht aan te geven wat haar belang nog was bij een inhoudelijke beslissing op het bezwaarschrift tegen primair besluit I. In die brief is daarnaast vermeld dat eiseres tegen primair besluit II geen bezwaar heeft gemaakt.
1.4
Bij brief van 19 november 2018, door verweerder ontvangen op 26 november 2018, heeft eiseres gereageerd op de brief van de Commissie. Daarin heeft zij vermeld dat zij op 11 oktober 2018 een verzoek om “dwangsom bij niet tijdig beslissen” heeft ingevuld en aan verweerder opgestuurd. De formulieren met dit verzoek heeft zij als bijlagen meegestuurd. Voorts heeft zij verweerder aansprakelijk gesteld voor de geleden (geestelijke gezondheids)schade en verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van beslissingen op haar bezwaren tegen beide primaire besluiten.
1.5
Bij brief van 21 januari 2019 heeft verweerder eiseres laten weten dat, gelet op de brief van de Commissie van 7 november 2018, niet verder zal worden ingegaan op de ingebrekestelling.
2. Eiseres heeft op 7 maart 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Tegen het besluit van 29 januari 2018 heeft zij op 2 maart 2018 bezwaar gemaakt. Een bevestiging van dat bezwaar heeft zij nimmer ontvangen. Eiseres stelt dat verweerder handelt in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Als verweerder het bezwaarschrift niet in behandeling wilde nemen, had hij dat gemotiveerd in een besluit moeten vastleggen. Het niet en/of niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar treft eiseres direct en persoonlijk. Zij heeft dan ook een rechtstreeks en voldoende belang bij het besluit op bezwaar. Eiseres heeft verweerder op 11 oktober 2018 en opnieuw bij brief van 19 november 2018 in gebreke gesteld. Weliswaar heeft verweerder bij brieven van 30 november 2018 en 21 januari 2019 de ontvangst hiervan bevestigd, maar verweerder heeft verzuimd alsnog een besluit op de bezwaren te nemen. Verweerder is daarom in gebreke gebleven en heeft op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de maximale dwangsom verbeurd. Door de handelswijze van verweerder is eiseres geschaad in haar belangen. Zij ontvangt sinds mei 2018 geen vergoeding voor kinderopvang meer. Hierdoor kan haar dochter niet meer naar de kinderopvang en kan eiseres haar behandeling bij PsyQ niet meer volgen en/of afmaken, waardoor haar gezondheid en medische klachten zijn verslechterd. Eiseres stelt verweerder aansprakelijk voor de immateriële en materiele schade die dit heeft veroorzaakt bij eiseres en verzoekt de rechtbank een bedrag aan schadevergoeding vast te stellen.
3.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Voor het bezwaar tegen primair besluit I verwijst verweerder naar het advies van de Commissie van 15 mei 2019. Dit bezwaar acht verweerder niet-ontvankelijk omdat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Eiseres heeft in november 2017, december 2017 en januari 2018 gedurende twee dagen per week gebruik gemaakt van kinderopvang. Van februari 2018 tot en met april 2018 heeft eiseres anderhalve dag per week gebruik gemaakt van kinderopvang. Vanaf 1 mei 2018 heeft eiseres geen gebruik meer gemaakt van kinderopvang. Met het bezwaar kan niet worden bereikt dat voor de bedoelde perioden een tegemoetkoming in het gewenste aantal uren kinderopvang wordt verkregen. Er kan immers geen tegemoetkoming worden toegekend voor kosten die eiseres feitelijk niet heeft gemaakt. Daarnaast kan een inhoudelijk oordeel voor eiseres niet tot een gunstiger resultaat leiden. In het geval aan een heroverweging zou worden toegekomen, zou primair besluit I in stand blijven. Verweerder heeft MO-zaak om een advies verzocht. Uit het advies volgt dat de toegekende 22 uur kinderopvang ruim voldoende is. Er is geen reden aan de juistheid van dit advies te twijfelen.
3.2
Ten aanzien van het bezwaar tegen primair besluit II stelt verweerder dat uit de postregistratie niet blijkt dat het bezwaarschrift eerder is ingediend dan op 26 november 2018. Pas op die datum is de ontvangst van de brief van eiseres van 19 november 2018 geregistreerd en heeft verweerder kennisgenomen van de bij die brief gevoegde kopie van het bezwaarschrift. De bezwaartermijn van primair besluit II verstreek op 21 maart 2018. Het bezwaar is derhalve niet tijdig ingediend. Er zijn verweerder geen verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding gebleken. Verweerder heeft het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard. Subsidiair is het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
3.3
Verweerder heeft bij een ongedateerd besluit, aan de rechtbank gezonden tegelijk met het verweerschrift, aan eiseres op grond van artikel 4:17 van de Awb vanwege de overschrijding van de beslistermijn ten aanzien van het bezwaarschrift tegen primair besluit I een dwangsom van € 1.442,- toegekend. Ten aanzien van het bezwaar tegen primair besluit II is verweerder geen dwangsom verschuldigd, nu het bezwaarschrift te laat is ingediend.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op de bezwaren van eiseres. Daarmee is het (proces)belang van eiseres bij een beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren komen te ontvallen. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Eiseres heeft de rechtbank laten weten dat zij zich niet kan verenigen met het bestreden besluit en heeft daartegen het volgende aangevoerd. Eiseres heeft niet meer uren kinderopvang opgenomen dan waarvoor zij een tegemoetkoming heeft ontvangen, aangezien zij geen andere financiële middelen tot haar beschikking heeft om meer dagen kinderopvang op te nemen dan door verweerder wordt gefinancierd. Op grond hiervan kan niet worden geconcludeerd dat eiseres niet meer dan de opgenomen dagen nodig heeft gehad in verband met haar behandelingen. Het gaat niet slechts om de uren van de betreffende perioden die eiseres heeft opgenomen, maar om de toekenning van toereikende uren die noodzakelijk zijn voor een effectieve behandeling van eiseres conform het advies van haar behandelaars en de minimale duur van de behandelingen van één jaar. Dit brengt met zich mee dat met een gegrondverklaring van het bezwaar een toekenning van meer dagen/uren en looptijd kan worden bewerkstelligd. De noodzakelijke behandeling beperkt zich immers niet tot de betreffende perioden. Een gegrondverklaring kan daarom leiden tot een gunstiger resultaat voor eiseres. Eiseres stelt verder dat er geen sprake is van een zorgvuldig onderzoek door MO-zaak. De onafhankelijkheid van de medisch adviseur is daarbij discutabel nu deze in opdracht van verweerder handelt. Ten aanzien van het bezwaar tegen primair besluit II stelt eiseres dat verweerder ten onrechte de bevindingen en het advies van de Commissie, dat het bezwaar tijdig is ingediend, corrigeert. De bevindingen van de Commissie komen niet uit de lucht vallen en kunnen niet terzijde worden gelegd.
6.1
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of eiseres belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Zoals overwogen in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:221, is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
6.2
Het geschil heeft betrekking op de periode november 2017 tot en met april 2018. Vast staat dat eiseres in die periode niet meer kinderopvang heeft afgenomen dan waarvoor zij een tegemoetkoming had gekregen. Eiseres kan met het beroep niet bereiken dat zij alsnog een hogere tegemoetkoming krijgt voor die verstreken periode. Daarin kan haar procesbelang dan ook niet zijn gelegen. Voorts is dat belang niet gelegen in het verkrijgen van een oordeel voor de toekomst over de termijn waarvoor de tegemoetkoming is toegekend. De dochter van eiseres, voor wie zij de toeslag ontving, is immers inmiddels vijf jaar en leerplichtig. Een oordeel over de termijn van toekenning kan daarom feitelijk geen betekenis meer hebben voor eiseres. Hierbij merkt de rechtbank op dat eiseres voor de periode vanaf mei 2018 niet had hoeven wachten op de afloop van de bezwaarprocedure, maar een aanvraag had kunnen doen voor een tegemoetkoming voor kinderopvang, al dan niet met hulp van haar begeleider. Op die manier had zij voor de vierde verjaardag van haar dochter een beslissing van verweerder over een tegemoetkoming voor kinderopvang kunnen krijgen.
6.3
Eiseres heeft gesteld dat zij vanaf mei 2018 geen tegemoetkoming meer ontving, waardoor zij haar dochter niet meer naar de kinderopvang kon laten gaan. Dit heeft ertoe geleid dat zij haar behandeling niet meer kon volgen. Eiseres heeft hierdoor immateriële en materiële schade geleden waar zij verweerder voor aansprakelijk houdt.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres de door haar gestelde schade onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. In de gestelde schade is daarom ook geen procesbelang gelegen.
6.4
Gezien het voorgaande zal het beroep tegen het bestreden besluit wegens het ontbreken van voldoende procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit wordt daarom niet toegekomen.
6.5
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
griffier rechter
de griffier is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.