ECLI:NL:RBDHA:2021:1797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
C/09/605952 / KG RK 21-58
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter mr. O. van der Burg

Op 22 februari 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker vreesde dat de rechter, mr. O. van der Burg, niet onpartijdig was tijdens de zitting van 12 januari 2021. Hij voelde zich ingeperkt in zijn spreektijd en had de indruk dat de rechter denigrerend tegen hem sprak en vooral met de advocaat van de wederpartij meepraat. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker twintig minuten de tijd had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen, zoals vooraf was aangekondigd in de uitnodigingsbrief. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen was. De rechter had de orde op de zitting moeten bewaken en verzoeker had niet vooraf om extra spreektijd gevraagd. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/2
zaak- /rekestnummer: C/09/605952 / KG RK 21-58
Beslissing van 22 februari 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. O. van der Burg,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden,
gevestigd te Den Haag,
gemachtigde: mr. E. Wies.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 12 januari 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 20 januari 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- verzoeker.
De rechter en de belanghebbende hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8445538 RL EXPL 20-50226 tussen verzoeker en de Staat der Nederlanden.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting en zijn toelichting op de zitting van de wrakingskamer het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker kreeg op de zitting het gevoel dat de rechter niet naar hem luisterde en hem niet zijn verhaal liet doen. Verzoeker werd ingeperkt in zijn spreektijd en de rechter sprak kleinerend en denigrerend tegen hem. De rechter praatte vooral mee met de advocaat van de wederpartij. Door de algehele gang van zaken op de zitting heeft verzoeker er geen vertrouwen meer in dat de rechter een objectief oordeel kan geven over de zaak.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2
Uit het proces-verbaal van de zitting maakt de wrakingskamer op dat verzoeker op de zitting mondeling verweer wilde voeren en daarbij alle zaken wilde benoemen die wat hem betreft relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De rechter heeft verzoeker verzocht zijn verweer concreter op de zaak toe te spitsen en heeft aangegeven dat er een uur gepland stond voor de zitting. Toen verzoeker aangaf dat hij meer spreektijd nodig had, heeft de rechter aangegeven dat verzoeker vooraf niet om extra spreektijd heeft verzocht en geen verweerschrift heeft ingediend en dat de zittingstijd eerlijk verdeeld moet worden tussen partijen. Toen de rechter aangaf dat verzoeker twintig minuten de tijd kreeg, heeft verzoeker aangegeven dat dat te weinig is en dat hij het gevoel heeft dat de rechter niet naar hem luistert en hem niet begrijpt.
3.3
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij een gevoel aan de zitting heeft overgehouden waardoor hij vreest dat de rechter niet onpartijdig is. De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker een uitgebreide toelichting wilde geven op deze voor hem belangrijke zaak, maar wijst er tegelijk op dat de rechter de orde op de zitting dient te bewaken. In de uitnodigingsbrief die verzoeker voor de zitting heeft gekregen staat duidelijk de planning aangegeven. Verzoeker heeft, zoals was aangekondigd, twintig minuten de tijd gekregen om zijn standpunt in eerste termijn duidelijk te maken. Dat sprake is geweest van kleineren en uitsluitend met de wederpartij meespreken is niet gebleken. Uit de stukken en de toelichting die verzoeker op de zitting heeft gegeven zijn geen omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen is, objectief gerechtvaardigd is. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende in de hoofdzaak;
• de (kanton)rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A. van Steen, R. Cats en C.M. van der Kleijn, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.