Op 24 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een verzoeker met de Sierra Leoonse nationaliteit. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting naar Bordeaux, Frankrijk, die gepland stond op 26 februari 2021. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn uitzetting werd verboden totdat zijn bezwaar en eventuele verdere procedures waren afgerond.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. In de overwegingen werd gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in Frankrijk, zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank had eerder in een uitspraak in de Dublinprocedure geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat verzoeker niet heeft aangetoond dat dit in zijn geval niet kan worden aangenomen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de overgelegde artikelen en rapporten, die door verzoeker waren ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt, niet als nieuwe feiten konden worden beschouwd, aangezien deze dateren van voor de eerdere uitspraak. Er waren geen andere omstandigheden aangevoerd die de situatie van verzoeker ten opzichte van het eerdere besluit zouden veranderen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd verzoeker in de gelegenheid gesteld om te worden uitgezet.
De uitspraak is gedaan zonder dat partijen op een zitting zijn uitgenodigd, gezien de onverwijlde spoed van de situatie. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.