ECLI:NL:RBDHA:2021:1757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
NL21.1256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse vrouw wegens gebrek aan bewijs voor reëel risico op gedwongen besnijdenis bij terugkeer naar Nigeria

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse vrouw en haar minderjarige kind. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat zij vreesde voor gedwongen besnijdenis bij terugkeer naar Nigeria. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij een reëel risico liep op gedwongen besnijdenis. De rechtbank erkende dat de identiteit en de achtergrond van de eiseres geloofwaardig waren, maar vond dat de dreiging van genitale verminking niet persoonlijk voor haar aanwezig was. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat de eiseres eerder in Nigeria had gewoond zonder problemen en dat er geen bewijs was dat zij bij terugkeer in Nigeria aan deze dreiging zou worden blootgesteld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de eiseres niet had aangetoond dat zij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen had voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer 1]
mede namens haar minderjarige kind
[kind]
V-nummer: [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Biçer)

ProcesverloopBij besluit van 21 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een beeldverbinding (Skype) op 11 februari 2021. Hieraan hebben deelgenomen eiseres en haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder. Als tolk voor eiseres is verschenen P. Keeris.

Overwegingen

1. Eiseres en haar minderjarige kind zijn geboren op [geboortedag 1] 1986 respectievelijk [geboortedag 2] 2019, en hebben de Nigeriaanse nationaliteit.
2. Eiseres heeft op 6 augustus 2020 de onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij Nigeria heeft verlaten omdat zij daar te vrezen heeft voor vrouwenbesnijdenis. Eiseres is op jonge leeftijd seksueel misbruikt door haar stiefvader en haar stiefvader wilde haar laten besnijden en uithuwelijken aan een onbekende man. Eiseres heeft toen, op zestien- of zeventienjarige leeftijd, het huis van haar moeder en stiefvader verlaten en heeft de volgende vijf jaar in een getto gewoond in [plaats] in [staat] . Daar is eiseres een man tegengekomen die met haar wilde trouwen en zij zijn samen in december 2009 uit Nigeria vertrokken. Nadat deze man is overleden toen zij samen onderweg naar Libië waren, is eiseres naar Nederland gekomen voor bescherming.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig en volgt eiseres in haar verklaringen dat zij seksueel misbruikt is en zou worden uitgehuwelijkt door haar stiefvader. Verweerder vindt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de dreiging van genitale verminking ook voor haar persoonlijk aanwezig is en zij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico op ernstige schade loopt.
4. Eiseres voert in de beroepsgronden, samengevat weergegeven, aan dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom voor eiseres bij terugkeer naar Nigeria geen sprake zal zijn van vervolging of ernstige schade. Eiseres zal in Nigeria worden blootgesteld aan gedwongen besnijdenis, hetzij door haar stiefvader en familieleden, hetzij door de gemeenschap. Als verweerder het relaas over de uithuwelijking wel geloofwaardig acht, dient verweerder ook het element inzake de vrees voor besnijdenis geloofwaardig te achten. De handhaving van het wettelijke verbod op vrouwenbesnijdenis in Nigeria faalt en de Nigeriaanse autoriteiten zijn niet in staat of bereid om vrouwen en meisjes, vooral met een lager sociaaleconomische status – zoals eiseres – te beschermen tegen geweld, waaronder vrouwenbesnijdenis. Eiseres vreest bij terugkeer naar Nigeria, door de autoriteiten terug te worden gebracht naar de regio waar zij vandaan komt, een dorp in de christelijke zuidelijke regio van Nigeria waar vrouwenbesnijdenis het meest voorkomt. Dat in combinatie met de aangehaalde landeninformatie maakt aannemelijk dat eiseres bij terugkeer naar Nigeria alsnog zal worden besneden. Verweerder heeft deze informatie en de individuele omstandigheden van eiseres niet, dan wel ontoereikend, betrokken bij het bestreden besluit. Eiseres verkeert als alleenstaande vrouw en moeder van een jong kind in een kwetsbare positie. Zij heeft geen netwerk in Nigeria en haar kind is geboren uit verkrachting, wat een schande is in Nigeria. Eiseres is bovendien het slachtoffer geworden van mensenhandel.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het algemeen ambtsbericht over Nigeria van 2018 (hierna: het ambtsbericht) niet volgt dat iedere (alleenstaande) vrouw die terugkeert naar Nigeria, aan gedwongen besnijdenis wordt onderworpen. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij een reëel risico loopt op gedwongen besnijdenis bij terugkeer naar Nigeria.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres hierin niet is geslaagd. Verweerder heeft de gestelde vrees van eiseres voor haar stiefvader, familie en (sociale) dwang vanuit de maatschappij, terecht beoordeeld op basis van de situatie zoals deze op dit moment is, en heeft zich op grond van deze situatie en de verklaringen van eiseres niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de dreiging met uithuwelijking op zestien- of zeventienjarige leeftijd van eiseres geloofwaardig wordt geacht, niet met zich brengt dat de dreiging door de stiefvader en/of een eventuele aanstaande echtgenoot ook thans nog aanwezig is. Verweerder heeft daartoe van belang kunnen achten dat deze dreiging ongeveer 18 jaar geleden heeft plaatsgevonden en eiseres daarna nog 5 jaar zelfstandig in [plaats] heeft gewoond zonder dat zij problemen heeft ondervonden van de zijde van haar stiefvader, familie of de gemeenschap, en dat eiseres niet weet waar haar stiefvader nu is en of de door hem voor haar beoogde huwelijkskandidaat nog naar haar op zoek is. Aangezien eiseres heeft verklaard dat zij met haar familie geen contact meer heeft gehad sinds zij haar ouderlijk huis is ontvlucht op zeventienjarige leeftijd (pagina 6 van het verslag van het eerste gehoor), heeft verweerder de thans gestelde dreiging vanuit de familie terecht niet aannemelijk geacht. Dat de voornoemde dreiging van besnijdenis ook in de periode na het vertrek van eiseres uit haar ouderlijk huis voortduurde, is ook anderszins niet gebleken. Eiseres heeft immers verklaard dat zij in die periode een man heeft ontmoet die met haar wilde trouwen en zij een huwelijk met deze man overwoog. Besnijdenis was hierbij volgens eiseres niet aan de orde, waarbij geldt dat, gelet op de gestelde duur van de relatie, niet aannemelijk is dat deze man niet op de hoogte zou zijn geweest dat eiseres niet besneden is, zoals verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres zich na haar vertrek uit haar ouderlijk huis aan de eerdergenoemde dreiging heeft onttrokken.
6. Verweerder heeft eiseres voorts niet ten onrechte tegengeworpen dat zij haar vrees voor de (sociale) druk vanuit de gemeenschap in Nigeria niet aannemelijk heeft gemaakt. Het ambtsbericht bevat geen aanknopingspunt voor de stelling van eiseres dat zij bij terugkeer naar Nigeria door de autoriteiten terug zal worden gebracht naar de regio waar zij oorspronkelijk vandaan komt, en eiseres heeft haar stelling dat dat in haar geval wel een reële mogelijkheid zou zijn, niet onderbouwd. Gelet hierop komt aan de vermelding in het ambtsbericht (pagina 48) dat als een onbesneden meisje of vrouw na afwijzing van een asielaanvraag terugkeert naar Nigeria, het mogelijk is dat zij alsnog besneden zal worden, en dat in landelijke gebieden meisjes en vrouwen meestal niet in de gelegenheid zijn hun dorpen te verlaten om op die manier aan genitale verminking te ontsnappen, geen doorslaggevende betekenis toe in het individuele geval van eiseres, omdat eiseres niet op basis van haar individueel betreffende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat ook zij bij terugkeer met een dergelijke situatie, als in het ambtsbericht geschetst, te maken zal krijgen. Het is aannemelijk dat eiseres zich aan het wonen in haar geboorteregio en de daar heersende (culturele) praktijk om vrouwen te besnijden, zal kunnen onttrekken door zich elders te vestigen (vergelijk de uitspraak van 21 juli 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2017:1981). Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen, dat dit eiseres al een keer eerder is gelukt, aangezien zij zich na haar vertrek uit het ouderlijk huis, vijf jaar lang in [plaats] staande heeft kunnen houden en zelfstandig in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien, zodat niet valt in te zien dat zij dit niet ook nu zou kunnen doen. Omdat eiseres zich aan het wonen in haar geboorteregio of een landelijk gebied kan onttrekken door zich elders (in een van de grotere steden) te vestigen, kan eiseres zich blijkens het ambtsbericht (pagina 49) voor bescherming wenden tot overheidsinstituties, maatschappelijke organisaties en religieuze instellingen. Dat dit voor haar niet mogelijk zou zijn of bij voorbaat zinloos zou zijn, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat de handhaving van het wetsverbod op genitale verminking in Nigeria faalt, is gezien het voorgaande onvoldoende voor een ander oordeel.
7. Nu eiseres haar vrees voor gedwongen besnijdenis bij terugkeer naar Nigeria niet aannemelijk heeft gemaakt, komt aan de stelling van eiseres dat zij geen netwerk in Nigeria heeft, geen zwaar gewicht toe in de beoordeling. Bovendien blijkt uit het ambtsbericht niet dat hervestiging nimmer mogelijk is wanneer een vrouw geen netwerk heeft van familieleden of personen met dezelfde regionale en etnische afkomst.
Wat hier ook van zij, verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij thans nog te vrezen heeft voor haar stiefvader en/of de door hem voor haar destijds beoogde huwelijkskandidaat, niet in te zien valt waarom eiseres niet zou kunnen terugvallen op haar moeder bij terugkeer naar Nigeria.
8. Voor zover eiseres stelt dat zij op grond van het zijn van slachtoffer van mensenhandel een verblijfsvergunning dient te krijgen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres daarvoor niet in aanmerking komt, reeds omdat zij geen aangifte van mensenhandel heeft gedaan bij de Nederlandse politie en ook heeft verklaard dat de man die van plan was om haar als prostituee te laten werken, onderweg naar Libië is overleden en zij niet voor hem heeft hoeven werken.
9. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.