2.2De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in onderhavig geval voldoende aangetoond. Daarbij is van belang dat verzoeker sinds 1 november 2020 geen inkomen meer heeft, nu zijn bijstandsuitkering is ingetrokken. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker meerdere schulden heeft. In verband hiermee acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat verzoeker zijn vaste lasten niet meer kan betalen.
3. Aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel zal worden bepaald of er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Uit het dossier komt het volgende naar voren. Verscheidene aan verzoeker geadresseerde poststukken, waaronder uitkeringsspecificaties van augustus en september 2020, zijn retour gekomen met de mededeling dat verzoeker niet meer op het adres [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] (het uitkeringsadres) woonachtig is. Bij de stukken bevindt zich ook een huurovereenkomst waarin is overeengekomen dat verzoeker per 1 september 2020 een woning huurt aan de [adres 2] [huisnummer 2] in [plaats] . Voorts blijkt uit een telefoonnotitie van 25 september 2020 met betrekking tot een aantal aanvragen om bijzondere bijstand dat verzoeker zou hebben aangegeven dat de besluiten op voornoemde aanvragen kunnen worden gestuurd naar het adres [adres 2] [huisnummer 2] in [plaats] , omdat de brievenbus op het uitkeringsadres door de huisbaas is dichtgeplakt. Naar aanleiding hiervan is verweerder een onderzoek gestart naar de woon- en leefsituatie van verzoeker en heeft verweerder hangende het onderzoek de betaling van de uitkering stopgezet per 1 november 2020. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens dit onderzoek is verzoekers recht op bijstand bij het bestreden primaire besluit I per 1 november 2020 opgeschort. Daarnaast heeft verweerder verzoeker verzocht om zich in te schrijven op het adres waar hij woonachtig is en, indien het niet mogelijk is om zich in te schrijven op zijn woonadres, een verklaring te verstrekken waarom dit niet mogelijk is. Op 16 december 2020 heeft verzoeker een schriftelijke verklaring verstrekt, waarin hij aangeeft nog altijd woonachtig te zijn op het uitkeringsadres. Verder verzoekt hij om een aanvullende termijn om de gevraagde stukken aan te leveren. Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden primaire besluit II de bijstandsuitkering van verzoeker per 1 november 2020 ingetrokken, omdat hij de gevraagde stukken niet verstrekt heeft. Ten slotte heeft verweerder bij besluit van 11 januari 2021 verzoekers recht op bijstand over de periode van 2 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 herzien en de over die periode uitbetaalde bijstand ten bedrage van € 973,63, € 762,16 na verrekening, van verzoeker teruggevorderd. Het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening is echter gericht tegen de opschorting en de intrekking van verzoekers bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter zal zich dan ook daartoe beperken en geen oordeel geven over de herziening en terugvordering.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat de grondslag van het bestreden primaire besluit II, artikel 54, vierde lid, van de Pw, in de bezwaarfase zal komen te vervallen. De intrekking van verzoekers recht op bijstand per 1 november 2020 wordt wel gehandhaafd, echter met het derde lid van artikel 54 van de Pw als grondslag. Volgens de gemachtigde van verweerder wordt deze wijziging van grondslag gebaseerd op de bevindingen van het op 29 december 2020 verrichte huisbezoek en de tijdens dit huisbezoek door de huiseigenaar afgelegde verklaring.