ECLI:NL:RBDHA:2021:17284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/599694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en draagkrachtverdeling tussen ouders

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 5 augustus 2021, is de kinderalimentatie vastgesteld voor de kinderen van de man uit een eerdere relatie. De rechtbank oordeelt dat de man onderhoudsplichtig is voor zijn kinderen, maar dat hij niet gebonden is aan eerder overeengekomen alimentatiebedragen. De bewindvoerder van de vrouw verzoekt om een bijdrage van € 144,- per kind per maand, maar de man betwist dit bedrag en de ingangsdatum. De rechtbank heeft de situatie van beide ouders beoordeeld, waarbij de draagkracht van de man en de vrouw in overweging zijn genomen. De rechtbank concludeert dat de man vanaf 1 oktober 2020 € 54,- per kind per maand moet betalen, en vanaf 1 januari 2021 € 56,- per kind per maand. De rechtbank wijst het verzoek voor het overige af en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is genomen in het openbaar en partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/599694 / FA RK 20-6567
Kinderalimentatie
Beschikking van 5 augustus 2021
in de zaak van:
[verzoeker]
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
als bewindvoerder over de goederen van
[X],
wonende in [woonplaats X] ,
hierna te noemen: de vrouw,
voor wie als advocaat optreedt: mr. D.Z. Peters,
t e g e n
[Y]
wonende in [woonplaats Y] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G. Grijs.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de bewindvoerder van 15 september 2020 met bijlagen 1 tot en met 5;
het rolbericht van de bewindvoerder van 14 oktober 2020 met bijlagen;
het verweerschrift van de man van 18 november 2020 met bijlagen 1 tot en met 4, en
het rolbericht van de bewindvoerder van 9 juli 2021 met bijlagen 6 tot en met 12;
de brief van de man van 14 juli 2021, met bijlage 5, en;
de brief van de man 16 juli 2021, met bijlagen 6 en 7.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 21 juli 2021. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de bewindvoerder en/of de vrouw, bijgestaan door mr. Peters, en
de man, bijgestaan door mr. Grijs.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2017 (hierna: [minderjarige 1] ), en
  • [minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2020 (hierna: [minderjarige 2] ).
Beide kinderen wonen bij de vrouw. De vrouw heeft daarnaast een minderjarige zoon uit een vorige relatie, Diovaldey. Diovaldey is 15 jaar en woont ook bij de vrouw.
2.2.
De man is de vader van:
  • [minderjarige 3], geboren in [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] 2010 (hierna: [minderjarige 3] ), en
  • [minderjarige 4], geboren in [geboorteplaats 4] op [geboortedatum 4] 2016 (hierna: [minderjarige 4] ).
[minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen bij hun moeder, mevrouw [moeder van de mj 3 en 4] .
2.3.
De bewindvoerder wil dat de man met ingang van 1 september 2020 € 144,- per kind per maand. Hij is van mening dat de vrouw het verzochte bedrag nodig heeft voor de kosten van verzorging en opvoeding en dat de man dit bedrag kan betalen.
2.4.
De man is het daar niet mee eens. Hij is ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en hij heeft een schuld bij DUO. De man is het ook niet eens met de ingangsdatum.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 1 oktober 2020 tot 1 januari 2021 € 54,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen en met ingang van 1 januari 2021 € 56,- per kind per maand. De rechtbank wijst dus een deel van het verzoek af. De rechtbank behandelt achtereenvolgens de ontvankelijkheid, de ingangsdatum, de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. Daarbij gaat zij hierna in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekening die de rechtbank heeft gemaakt, is als bijlage aan deze beschikking gehecht. De rechtbank rondt af op gehele bedragen in die berekening.
ontvankelijkheid: onderhoudsplicht
3.2.
De man erkent dat hij onderhoudsplichtig is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [1] De bewindvoerder is dus ontvankelijk in zijn verzoek en de rechtbank kan de kinderalimentatie vaststellen.
ingangsdatum
3.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De man kon vanaf 1 oktober 2020 (de eerste dag van de maand nadat het verzoekschrift is ingediend) verwachten dat hij een bijdrage moest gaan betalen.
behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.4.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat is de ‘behoefte’ van het kind. De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen € 200,- per kind per maand bedraagt. Nu de man zich daar niet tegen heeft verzet, stelt de rechtbank de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast op een bedrag van € 200,- per kind per maand.
draagkracht ouders
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat is de ‘draagkracht’ van de ouders. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar rato van ieders draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [3]
draagkracht vrouw
3.6.
De vrouw heeft een bijstandsuitkering en zij heeft - nog steeds - schulden. Haar goederen staan onder bewind en zij ontvangt een leefgeld van € 80,- per week. Ook is gebleken dat de vrouw een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Om die redenen kan van de vrouw niet worden gevergd dat zij substantieel bijdraagt in de kosten van de kinderen. De rechtbank concludeert dat de vrouw geen draagkracht heeft. Dat betekent dat de man tot de grens van zijn draagkracht moet voorzien in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
draagkracht man
3.7.
De rechtbank stelt het inkomen van de man vast aan de hand van de loonstroken van de man van augustus tot en met oktober 2020. Daarbij rekent de rechtbank met de gegevens als vermeld in de bijlage. [4] De rechtbank houdt geen rekening met het inkomen uit overwerk, omdat uit de loonstroken niet blijkt dat het overwerk structureel plaatsvindt. De man houdt € 1.935,- netto per maand over.
3.8.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarvoor gebruikt de rechtbank de ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat een ouder die kinderalimentatie moet betalen (in 2020) voor de vaste lasten € 975,- per maand nodig heeft en daarnaast 30% van zijn netto besteedbaar inkomen voor – primair – woonlasten: € 580,- per maand.
3.9.
De rechtbank houdt verder rekening met de – niet bestreden – aflossing van € 75,- per maand van de studieschuld aan DUO. Die last kan de man niet vermijden en valt hem ook niet te verwijten.
3.10.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan € 305,- over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 214,- per maand. De overige 30% kan de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
3.11.
De draagkracht van de man moet verdeeld worden over zijn vier kinderen. Daarbij is de rechtbank niet gebonden aan eerder overeengekomen alimentatiebijdragen en oordeelt alsof gelijktijdig wijziging wordt gevraagd voor de bijdragen die de man eerder met mevrouw [moeder van de mj 3 en 4] heeft afgesproken. [5] Het ligt op de weg van de man om nieuwe afspraken te maken met mevrouw [moeder van de mj 3 en 4] . Gesteld noch gebleken is dat de behoefte van één van de kinderen van de man aanmerkelijk afwijkt. Omdat de draagkracht van de man onvoldoende is om volledig in de kosten van alle kinderen te voorzien, verdeelt de rechtbank de draagkracht van de man gelijk over de vier kinderen. Zijn draagkracht is dan € 54,- per kind per maand.
zorgkorting
3.12.
Tot slot onderzoekt de rechtbank of de man al een deel van de kosten van verzorging en opvoeding draagt en daarmee de vrouw die kosten juist bespaart. Dan wordt de te betalen bijdrage lager en dat wordt de ‘zorgkorting’ genoemd. In dit geval past de rechtbank geen zorgkorting toe, omdat er geen omgang is tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
(geïndexeerde) alimentatie vooruitbetalen
3.13.
Nu de kinderalimentatie met terugwerkende kracht wordt gewijzigd, dient deze per 1 januari 2021 met de wettelijke indexering [6] te worden verhoogd.
3.14.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand betalen, want de kinderalimentatie is een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou een latere betaling te laat zijn.
uitvoerbaar bij voorraad
3.14
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.15
De rechtbank beslist dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat de man en de vrouw ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw moet betalen;
- vanaf 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 € 54,- per kind per maand, en
- vanaf 1 januari 2021 € 56,- per kind per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst het verzoek voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.B. de Groot, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1:

Voetnoten

1.Artikel 1:394 Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
4.Bijlage 1: draagkracht van de man
5.HR 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451 en HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS3643
6.Artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek