In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 juni 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 5 augustus 2021 is opgeheven, maar dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was voorafgaand aan deze opheffing.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring tot het moment van de opheffing rechtmatig was, maar dat er vanaf 4 augustus 2021 geen redelijk vooruitzicht op uitzetting meer was. Eiser had op 3 augustus 2021 geweigerd mee te werken aan een PCR-test, wat de overdracht op 5 augustus 2021 onmogelijk maakte. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet onmiddellijk de bewaring had hoeven opheffen na de weigering van eiser, maar dat de maatregel vanaf 4 augustus 2021 onrechtmatig was geworden. De rechtbank heeft eiser een schadevergoeding van € 200,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende twee dagen en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.