ECLI:NL:RBDHA:2021:17276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
NL21.12855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 juni 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 5 augustus 2021 is opgeheven, maar dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was voorafgaand aan deze opheffing.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring tot het moment van de opheffing rechtmatig was, maar dat er vanaf 4 augustus 2021 geen redelijk vooruitzicht op uitzetting meer was. Eiser had op 3 augustus 2021 geweigerd mee te werken aan een PCR-test, wat de overdracht op 5 augustus 2021 onmogelijk maakte. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet onmiddellijk de bewaring had hoeven opheffen na de weigering van eiser, maar dat de maatregel vanaf 4 augustus 2021 onrechtmatig was geworden. De rechtbank heeft eiser een schadevergoeding van € 200,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende twee dagen en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12855
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 juni 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op 5 augustus 2021 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 juli 2021 (in de zaak NL21.10135) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting was. Volgens eiser had verweerder de bewaring eerder moeten opheffen. Op 3 augustus 2021 heeft eiser de PCR-test geweigerd, zodat hij op 5 augustus 2021 niet meer kon worden overgedragen. Aangezien 5 augustus 2021 eveneens de uiterste overdrachtsdatum was, was het voor verweerder ook niet meer mogelijk om het nadien over te dragen. Eiser vindt dan ook dat verweerder na het weigeren van de PCR-test op 3 augustus 2021 de bewaring onmiddellijk had dienen op te heffen. Eiser meent dat verweerder schadeplichtig is over de periode 3 tot en met 5 augustus 2021.
5. Volgens verweerder kwam het bericht dat eiser had geweigerd mee te werken aan de PCR-test onverwachts, omdat eiser in het laatste vertrekgesprek van 30 juli 2021 had gezegd mee te werken. Verweerder is na de weigering nagegaan of overdracht nog haalbaar was binnen de termijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel vanaf 4 augustus 2021 onrechtmatig is geworden. Dit omdat aan verweerder tijd moet worden gegund zich na het bericht in de middag van 3 augustus 2021 over de onverwachte weigering van eiser aan de PCR-test medewerking te verlenen, te beraden over de te nemen vervolgstappen. Dat betekent dat een eventuele schadeplicht van verweerder hooguit over twee dagen, 4 en 5 augustus 2021, kan bestaan. Verweerder verzoekt vervolgens om het verzoek om schadevergoeding af te wijzen, omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsplicht. Verweerder wijst erop dat als gevolg van eisers gedrag drie geplande overdrachten niet hebben plaats kunnen vinden.
6. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn conclusie dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen omdat eiser meerdere keren niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsplicht. Het niet meewerken aan de PCR-test betekent echter ook niet dat daardoor de maatregel van bewaring onmiddellijk na de weigering onrechtmatig wordt, zoals eiser stelt. Verweerder mocht na het niet meewerken aan de PCR-test wat tijd nemen om te kijken of en zo ja welke, mogelijkheden er nog voor overdracht van eiser waren. Daarom hoefde verweerder de bewaring niet gelijk op 3 augustus 2021 op te heffen. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 4 augustus 2021 een bericht heeft ontvangen dat eiser zich op 5 augustus 2021 kon melden bij het AZC, zodat vanaf dat moment zekerheid bestond van aansluitende opvang voor eiser. De rechtbank oordeelt dat er daarom vanaf 4 augustus 2021 geen redelijk vooruitzicht op uitzetting meer was.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 4 augustus 2021 onrechtmatig.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 2 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0
x € 130,- (verblijf politiecel) en 2 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 200,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op
19 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. Y. Sneevliet N.J.R. Kalaykhan
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.