ECLI:NL:RBDHA:2021:17274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
NL21.6070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiseres, die de Ghanese nationaliteit heeft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 februari 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 26 april 2021 opgeheven, wat leidde tot de vraag of eiseres recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van de opheffing. Eiseres voerde aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting was, omdat de informatie over internationale afspraken met betrekking tot PCR-tests onjuist bleek te zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de annulering van de vlucht niet te wijten was aan het ontbreken van een PCR-test, maar aan de weigering van eiseres om deze test te ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van deze weigering voor rekening van eiseres komen en dat er derhalve geen aanleiding was om te oordelen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Karman, rechter, en de griffier was N.J.R. Kalaykhan. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6070
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Wortel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: D. Berben).

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 februari 2021 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft zij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Uit de stukken blijkt dat verweerder op 26 april 2021 de maatregel van bewaring heeft opgeheven. Eiseres heeft hierop gereageerd. Verweerder heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij de Ghanese nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 1970.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 7 april 2021 (in de zaak NL21.4831) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiseres voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting was. Verweerder heeft tijdens de vorige procedure te kennen gegeven dat er internationale afspraken zijn gemaakt zodat een PCR-test niet nodig zou zijn, maar die informatie blijkt nu achteraf onjuist te zijn. De rechtbank heeft haar uitspraak op die informatie gebaseerd. Thans blijkt dat de vermeende ‘internationale afspraken’ niet inhielden dat eiseres zonder PCR-test in het vliegtuig mocht reizen en is om die reden de vlucht geannuleerd. Dit maakt dat het standpunt wordt ingenomen dat de bewaring vanaf de vorige zitting in ieder geval niet rechtmatig was omdat het zicht op uitzetting ontbrak.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn op ieder moment sinds 7 april 2021 aanwezig was. Nadat eiseres de PCR- test wederom had geweigerd was verweerder genoodzaakt de vlucht van 11 april 2021 te annuleren. Zoals eerder omschreven was het immers niet haalbaar om binnen twee dagen te regelen dat eiseres zonder PCR-test op de vlucht mee naar Accra kon. Dat de vlucht is geannuleerd heeft niet te maken met het feit dat eiseres zonder PCR-test niet in een vliegtuig vervoerd mocht worden zoals eiseres in de gronden van beroep stelt. Dit wordt bovendien nog eens bevestigd door het feit dat zij inmiddels wel is uitgezet naar Ghana.
6. In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting was. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de informatie over internationale afspraken onjuist is, temeer nu eiseres is uitgezet zonder dat er een PCR-test is afgenomen. Dat de vlucht van 11 april 2021 geannuleerd moest worden omdat het niet mogelijk was om binnen twee dagen te bewerkstelligen dat eiser zonder PCR-test maar met een medische verklaring dat zij geen coronagerelateerde klachten had, uitgezet kon worden, maakt dit volgens de rechtbank niet anders. De rechtbank overweegt daartoe dat de gevolgen van het weigeren van een PCR-test voor rekening van eiseres komen en dat hiermee het zicht op uitzetting niet is komen te vervallen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op
03 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. C. Karman N.J.R. Kalaykhan
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.