ECLI:NL:RBDHA:2021:17272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om inzage persoonsgegevens op grond van de AVG niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het beweerdelijk niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Westland op haar verzoek om inzage in haar persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft vastgesteld dat ten tijde van het indienen van het beroep al op het verzoek was beslist, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De procedure begon met een verzoek van eiseres op 30 juli 2018, waarin zij vroeg om inzage in haar persoonsgegevens. Verweerder heeft echter aangegeven dat eiseres zich moest identificeren voordat het verzoek in behandeling kon worden genomen. Na een aantal correspondenties en een ingebrekestelling heeft verweerder op 7 januari 2019 alsnog documenten verstrekt aan eiseres. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waardoor het in rechte vaststaat. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet ontvankelijk is, omdat verweerder al had beslist op het verzoek. Tevens is het verzoek om de dwangsom vast te stellen afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux op 8 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: D. van Raaij LLM),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: B.H.J. Thedinga en mr. R.P.J. Ritsema).

Procesverloop

Eiseres heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het beweerdelijk niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) om inzage in haar persoonsgegevens.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting was gepland op de zitting van 31 maart 2020. In verband met de uitbraak van het corona-virus is deze zitting vervallen. Bij aangetekende brieven van 20 maart 2020 heeft de rechtbank partijen gevraagd om binnen twee weken te reageren als zij bezwaar hebben tegen schriftelijke afdoening. Verweerder heeft laten weten daar geen bezwaar tegen te hebben. Eiseres heeft de rechtbank geen toestemming verleend.
Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor een zitting op 23 september 2020. De brief met de kennisgeving van deze zitting was tegelijkertijd verzonden met de brief waarbij eiseres is uitgenodigd voor de behandeling van het beroep ter zitting met zaaknummer SGR 19/2130. De rechtbank heeft besloten de behandeling van het beroep te verdagen nadat haar bij aanvang van de zitting is gebleken dat eiseres en haar gemachtigde er niet op waren voorbereid dat ook dit beroep op 23 september 2020 ter zitting zou worden behandeld.
Verweerder heeft op verzoek van de griffier bij e-mailbericht van 23 september 2020 een kopie van het e-mailbericht van [naam] , Functionaris Gegevensbescherming (FG) gemeente Westland aan eiseres van 24 augustus 2018 en het besluit van verweerder van 6 juni 2019 overgelegd. Deze stukken heeft de rechtbank ter zitting van 23 september 2020 aan eiseres overhandigd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij brief van 30 juli 2018 heeft eiseres verweerder, onder verwijzing naar de AVG, verzocht om inzage in de daarin nader genoemde stukken en haar een digitale kopie van die stukken te verstrekken.
Bij e-mail van 1 augustus 2018 heeft de (FG) de ontvangst van het verzoek bevestigd en eiseres gevraagd om haar identiteit aan te tonen. Hiertoe heeft de FG eiseres twee mogelijkheden aangereikt (via het klantcontactcentrum of via DigiD). In reactie daarop heeft eiseres bij e-mail van 2 augustus 2018 aangegeven van mening te zijn dat haar identiteit bij de FG bekend was, omdat zij een collega is.
Bij e-mail van 8 augustus 2018 heeft de FG aangegeven dat eiseres niet in dienst is van de gemeente Westland en heeft hij verwezen naar de eerdere e-mail van 1 augustus 2018. De FG heeft eiseres onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om het verzoek aan te vullen door gebruik te maken van één van de genoemde mogelijkheden. Ook heeft de FG aan eiseres meegedeeld dat de beslistermijn van het verzoek tot inzage op grond van artikel 4:15 van de Awb wordt opgeschort tot de dag waarop eiseres haar verzoek aanvult en heeft hij eiseres er op gewezen dat het verzoek buiten behandeling kan worden gesteld indien zij niet of niet tijdig het verzoek aanvult.
Bij e-mail van dezelfde datum heeft eiseres aangegeven dat de FG - kort samengevat - haar overvraagt door om een identiteitsbewijs te vragen. Haar identiteit kan ook aan de hand van haar personeelsnummer worden vastgesteld.
Bij e-mail van 10 augustus 2018 heeft de FG aan eiseres meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de handelwijze ten aanzien van het vaststellen van de identiteit van eiseres te wijzigen.
Bij e-mail van 24 augustus 2018 heeft de FG eiseres gevraagd contact met hem op te nemen, zodat hij kan verifiëren dat het schriftelijk verzoek ook daadwerkelijk van haar afkomstig is. Daarbij heeft de FG vermeld dat verweerder conform het gestelde in de AVG de identiteit van eiseres moet vaststellen voordat hij het verzoek in behandeling kan nemen.
Op 25 september 2018 heeft eiseres verweerder een ingebrekestelling gestuurd en verzocht binnen twee weken een beslissing te nemen op haar verzoek om inzage.
Bij besluit van 26 september 2018 heeft verweerder het verzoek om inzage buiten behandeling gesteld. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de indiener van een verzoek tot inzage zich dient te identificeren, zodat verweerder met zekerheid weet dat de indiener is wie hij zegt te zijn. Eiseres heeft niet voldaan aan het verzoek zich te identificeren aan de hand van een reisdocument of een rijbewijs, zodat haar identiteit niet met zekerheid kan worden vastgesteld en de aanvraag om die reden buiten behandeling wordt gesteld.
Bij brief van 4 oktober 2018 heeft mr. J. Jaab, de voormalige gemachtigde van eiseres, de FG meegedeeld dat eiseres vanaf 2008 bij de gemeente Westland in dienst is geweest en in december 2017 door het college van burgemeester en wethouders van Westland is ontslagen en dat zij tegen het ontslag beroep het ingesteld bij de rechtbank Den Haag, en dat de gemeente Westland daarom genoegzaam bekend is met de identiteit van verweerder. Hij heeft erop gewezen dat verweerder vanaf de datum van het verzoek gehouden is om op het verzoek van eiseres te reageren en heeft verweerder in gebreke gesteld en verzocht om de door eiseres gevraagde gegevens per direct te verstrekken. Daarbij heeft hij aangegeven een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens met het verzoek handhavend op te treden in het geval verweerder in gebreke blijft.
Na overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vaststelling van de identiteit van eiseres is geschied via haar advocaat en is het verzoek daarom in behandeling genomen.
Op 4 december 2018 heeft eiseres een klacht ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens en verzocht om corrigerende maatregelen tegen de gemeente Westland. Op 26 februari 2020 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de klacht met verzoek om corrigerende maatregelen afgewezen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft het door eiseres hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 26 februari 2020 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Omdat niet deze rechtbank maar de rechtbank Rotterdam op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Awb bevoegd is dat beroep te behandelen heeft de rechtbank het beroepschrift aan die rechtbank doorgezonden. Het beroep is bij de rechtbank Rotterdam geregistreerd met zaaknummer SGR 20/5839.
Bij besluit van 7 januari 2019 heeft verweerder eiseres op 10 januari 2019 per e-mail via haar gemachtigde digitaal 894 documenten verstrekt. Tegen het besluit is geen bezwaar gemaakt, zodat het besluit in rechte vast staat.
Tussen de gemachtigde en de FG heeft nog een e-mailwisseling plaatsgevonden in verband met de uitvoering van de inzage verstrekking. Bij e-mailbericht van 13 februari 2019 heeft de FG een laatste reactie gegeven en is aan de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat daarmee aan de verplichtingen op grond van de AVG is voldaan en het inzageverzoek is afgehandeld.
Bij e-mailbericht van 4 maart 2019 heeft de gemachtigde van eiseres bij de FG aangegeven dat een aantal gegevens nog niet zijn geleverd en heeft hij verzocht deze gegevens alsnog te leveren. Verweerder heeft dit e-mailbericht aangemerkt als een nieuw verzoek om inzage. Omdat het inzageverzoek omvangrijk was, heeft verweerder op 29 maart 2019 de termijn om te reageren op het verzoek op grond van artikel 12, derde lid, van de AVG verlengd met twee maanden.
Bij e-mailbericht van 2 april 2019 heeft de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat het niet om een nieuw verzoek gaat, maar om het verzoek van 30 juli 2018 waar nog niet aan is voldaan.
Bij brief van 6 juni 2019 heeft verweerder geconstateerd dat eiseres op 10 januari 2019 in alle persoonsgegevens inzage is verstrekt op de door eiseres verzochte wijze. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 9 augustus 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek van 30 juli 2018 en verzocht onmiddellijk op haar verzoek te beslissen.
Bij brief van 10 september 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij hem ten onrechte in gebreke heeft gesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit op haar inzageverzoek omdat - kort gezegd - al op het verzoek is beslist.
Verder heeft verweerder naar aanleiding van de opmerking van eiseres in haar brief van 9 augustus 2019, te weten:
“Het is gezien de lopende gerechtelijke procedures evident dat het niet verstrekken van mijn persoonsgegevens de rechtsgang belemmert, waardoor ik schade lijd”,het volgende meegedeeld:
“Zoals uit de wet en de zich tot dusver ontwikkelde jurisprudentie genoegzaam mag blijken ziet het inzagerecht op de omstandigheid dat een betrokkene in staat wordt gesteld kennis te nemen van zijn gegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met de AVG. Het inzagerecht gebruiken om zo op oneigenlijke wijze in het bezit te komen van documenten die u denkt te kunnen gebruiken in gerechtelijke procedures is het inzagerecht gebruiken voor een ander doel dan waarvoor dit bedoeld is, dit kan aangemerkt worden als misbruik van recht (vergelijk ECLI:NL:RVS:2017:3580 en ECLI:NL:RVS:2017:3581). Gelet op voorgaande zullen toekomstige AVG inzageverzoeken en correspondentie aangaande van u niet meer in behandeling nemen.”
Bij brief van 18 oktober 2019 heeft eiseres verweerder meegedeeld dat hij een dwangsom heeft verbeurd en heeft zij verzocht om uitbetaling van de dwangsom.
Bij brief van eiseres van 21 oktober 2019 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het beweerdelijk niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op het verzoek van 30 juli 2018, waarbij de rechtbank ook is verzocht onder toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt voor zover hier van belang dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, eerst kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder bij het besluit van 7 januari 2019 op het inzageverzoek van 30 juli 2018 beslist. Dat verweerder daarmee naar de mening van eiseres niet heeft voldaan aan haar verzoek, doet daar niet aan af. Eiseres had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het besluit. Van die mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
3.2.
De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder ten tijde van het instellen van het beroep bij brief van 21 oktober 2019 op het verzoek had beslist, zodat het beroep tegen het beweerdelijk niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek niet-ontvankelijk is.
3.3.
Nu het beroep niet-ontvankelijk is, dient het verzoek ex artikel 8:55c van de Awb om de dwangsom vast te stellen te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om de dwangsom vast te stellen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2021
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.