In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door eiseres, een Egyptische nationaliteit houdende vrouw. Eiseres had de aanvraag ingediend met het doel om bij haar zoon in Nederland te verblijven, waarbij zij zich beroept op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat eiseres geen geldige mvv had en niet kon worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Eiseres had eerder een Schengenvisum gekregen voor familiebezoek, maar dit visum was verlopen en haar zoon was inmiddels meerderjarig geworden.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 15 oktober 2021 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en verschillende familieleden aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het tegenwerpen van het mvv-vereiste onevenredig bezwarend zou zijn voor eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres op basis van de omstandigheden van haar situatie, waaronder het feit dat zij op advies van de ambassade naar Nederland was gekomen, niet in redelijkheid kon worden tegengeworpen dat zij niet voldeed aan de vereisten voor een mvv.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met aanvragen voor gezinshereniging en de belangen van betrokkenen in overweging te nemen.