In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 5 november 2021, zijn de asielaanvragen van een Venezolaanse moeder en haar dochter afgewezen. De moeder, geboren in 1982, en haar dochter, geboren in 2003, hebben beide de Venezolaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen op 3 juni 2021 afgewezen, waarbij de rechtbank op 7 oktober 2021 de beroepen heeft behandeld. De moeder heeft aangevoerd dat zij en haar dochter in Venezuela te maken hebben met ernstige bedreigingen en geweld, en dat zij daarom in aanmerking komen voor internationale bescherming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat de moeder en dochter niet in aanmerking komen voor asiel, omdat de elementen die zij hebben aangevoerd niet geloofwaardig zijn bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie in Venezuela zorgelijk is, maar niet zodanig dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de moeder niet tot een risicogroep behoort, omdat zij niet significante kritiek heeft geuit op de Venezolaanse autoriteiten. De beroepsgronden van beide eiseressen zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de moeder tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.