ECLI:NL:RBDHA:2021:17118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.10520 en NL21.10521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Venezolaanse moeder en dochter afgewezen; beroep ongegrond

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 5 november 2021, zijn de asielaanvragen van een Venezolaanse moeder en haar dochter afgewezen. De moeder, geboren in 1982, en haar dochter, geboren in 2003, hebben beide de Venezolaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen op 3 juni 2021 afgewezen, waarbij de rechtbank op 7 oktober 2021 de beroepen heeft behandeld. De moeder heeft aangevoerd dat zij en haar dochter in Venezuela te maken hebben met ernstige bedreigingen en geweld, en dat zij daarom in aanmerking komen voor internationale bescherming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat de moeder en dochter niet in aanmerking komen voor asiel, omdat de elementen die zij hebben aangevoerd niet geloofwaardig zijn bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie in Venezuela zorgelijk is, maar niet zodanig dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de moeder niet tot een risicogroep behoort, omdat zij niet significante kritiek heeft geuit op de Venezolaanse autoriteiten. De beroepsgronden van beide eiseressen zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de moeder tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.10520 en NL21.10521

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1]en
[eiseres 2] ,eiseressen V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Mikolaczijk).

Procesverloop

Bij besluiten van 3 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. van den Berg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen tegen de asielbesluiten van mevrouw [eiseres 1] en haar dochter, mevrouw [eiseres 2] .
Het asielbesluit van mevrouw [eiseres 1]
2. Mevrouw [eiseres 1] heeft de Venezolaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1982. Verweerder heeft haar asielaanvraag ongegrond verklaard. Hij heeft als relevante elementen aangemerkt:
a) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
b) deelname aan de protestbijeenkomsten;
c) mishandeling door de autoriteiten;
d) lid van oppositiepartij.
Verweerder heeft de elementen a en b geloofwaardig gevonden, maar de elementen c en d
niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder komt eiseres op basis van de elementen a en b niet in aanmerking voor internationale bescherming. Daarbij heeft verweerder onder meer betrokken dat eiseres niet onder de risicogroep valt van mensen die significante kritiek leveren op de Venezolaanse overheid, zoals die in het beleid is vastgelegd.
Het asielbesluit van mevrouw [eiseres 2]
3. De dochter van mevrouw [eiseres 1] , heeft ook de Venezolaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 2] 2003. Verweerder heeft haar asielaanvraag ongegrond verklaard. Als relevante elementen heeft hij aangemerkt:
a. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
b. het uitlekken van een intieme foto van eiseres;
c. de afpersing en bedreiging door het uitlekken van die foto.
Verweerder heeft de elementen a en b geloofwaardig gevonden, maar het element onder c niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder komt eiseres op basis van de geloofwaardig gevonden elementen niet in aanmerking voor internationale bescherming.
De beroepsgronden van mevrouw [eiseres 1]
4. Eiseressen zijn het niet eens met de asielbesluiten. Zij brengen voornamelijk beroepsgronden naar voren over het asielbesluit van mevrouw [eiseres 1] . De rechtbank gaat eerst op die beroepsgronden in. De rechtbank duidt hierna mevrouw [eiseres 1] aan als eiseres.
15c-situatie
5.1.
Eiseres voert aan dat de algemene situatie in Venezuela in strijd is met de artikelen 1, 2, 3 en 4 van het EU Handvest, onder meer omdat het daar ontbreekt aan basale voorzieningen als voedsel, onderdak, elektriciteit en medische zorg. Er is volgens haar daarom sprake van een zogenoemde 15c-situatie, waardoor zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.2.
Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft zich in het besluit onder verwijzing naar het ambtsbericht terecht op het standpunt gesteld dat de situatie in Venezuela weliswaar zorgelijk is, maar dat niet gebleken is dat er nu sprake is van een zodanige mate van geweld dat een burger die terugkeert naar Venezuela alleen door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank erkent dat de humanitaire omstandigheden die eiseres noemt, een zorgelijk beeld laten zien van het dagelijks leven in Venezuela. Voor het aannemen van een 15c-situatie is echter vereist dat er een situatie van geweld is in een land, die bovendien veroorzaakt wordt door een van de actoren genoemd in artikel 6 van Richtlijn 2011/95/EU, de Kwalificatierichtlijn. Zonder een verband met het recht op internationale bescherming kan een betoog over de schending van artikel 3 van het EVRM, bijvoorbeeld door de algemene humanitaire omstandigheden in een land, niet aan de orde komen bij een asielaanvraag (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2815). Wat eiseres aanvoert over de algemene situatie in Venezuela, kan daarom niet leiden tot het oordeel dat in Venezuela een
15c-situatie aan de orde is.
Geloofwaardigheid
6.1
Eiseres voert aan dat verweerder de elementen c en d ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. In dat kader legt zij in beroep een hernieuwde vertaling over van de aangiftes van de bedreigingen. Volgens haar zijn er daarmee geen tegenstrijdigheden meer in onder meer de data waarop de bedreigingen hebben plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiseres verder toegelicht dat zij zonder problemen Venezuela kon uitreizen, omdat zij naar Colombia ging om medicatie te halen. Zij is vervolgens vanuit Colombia doorgereisd. Ten aanzien van het feit dat zij aangifte heeft gedaan van de twee voorvallen met de Colectivos, ondanks het feit dat de Colectivos aan de overheid gelieerd zijn, heeft eiseres ter zitting toegelicht dat zij bang was om die aangifte te doen, maar het toch heeft gedaan omdat er anders nooit iets zou veranderen in Venezuela. Ook heeft zij ter zitting verwezen naar verschillende al eerder door haar in een andere context genoemde documenten, waaronder het document Veelgestelde Vragen van VWN van september 2020 (pag. 5, bijlage 12), waaruit volgens haar volgt dat verweerder de elementen c en d ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij het betoog van eiseres niet volgt. Verweerder heeft de algemene landeninformatie uit het meest recente ambtsbericht van juni 2020 betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. In de passages die eiseres aanhaalt uit onder meer de Veelgestelde Vragen, staat kortgezegd dat de Colectivos willekeurig invallen doen bij demonstranten. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verweerder de elementen c en d ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank betrekt daarbij dat die algemene informatie op zichzelf niets zegt over wat eiseres specifiek is overkomen in Venezuela en over de beoordeling daarvan op basis van eiseres’ eigen verklaringen. Bij die beoordeling heeft verweerder onbestreden betrokken dat niet begrijpelijk is dat de gewapende Colectivos haar beide keren niet hebben meegenomen, terwijl eiseres heeft verklaard dat zij haar wilden oppakken. Ook heeft verweerder onbestreden erop gewezen dat het bevreemdend is dat de aanwezigheid van buren een reden was voor de gewapende groep om haar niet op te pakken, dat de Colectivos ten tijde van het tweede voorval niet hebben geprobeerd binnen te komen, dat haar verklaring dat zij aangifte bij de politie wilde doen of heeft gedaan tegenstrijdig is met de verklaring dat op die plaats van aangifte geen politie aanwezig was. Verder heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiseres zonder problemen Venezuela heeft kunnen verlaten. De stelling van eiseres dat zij heeft gezegd naar Colombia uit te reizen voor medicatie (zie overweging 6.1) maakt dit niet anders, omdat die stelling onverlet laat dat eiseres bij de uitreis geen problemen heeft ervaren. Verweerder heeft tot slot ter zitting ten aanzien van eiseres’ stelling dat zij aangifte heeft gedaan, omdat er anders nooit iets verandert, erop kunnen wijzen dat de reden waarom de elementen c en d niet geloofwaardig zijn bevonden, niet met name is gelegen in het feit dat zij aangifte heeft gedaan tegen de Colectivos. Die reden is met name gelegen inde andere redenen die in het besluit zijn opgenomen, waaronder het feit dat eiseres stelt aangifte te hebben gedaan bij de politie, terwijl er op de locatie van de aangifte geen politie aanwezig was, dat zij zonder problemen het land heeft verlaten en dat zijzelf heeft verklaard geen problemen te hebben ondervonden,
6.3.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank verder aan de vertaalde aangiftes die in beroep zijn overgelegd, niet de bewijswaarde hoeven toe te kennen die eiseres daaraan wenst te geven. Zo zijn het geen originele aangiftes, maar alleen kopieën, die niet op echtheid kunnen worden onderzocht, is er in één van de processen-verbaal van
aangifte een abrupt einde in de vertaling midden in een zin, en bleek ter zitting dat er een vertaalfout is gemaakt in de vertaling van een van de aangiftes. Die aangiftes kunnen daarom niet afdoen aan de geloofwaardigheidsbeoordeling van element c en d zoals verweerder die in het bestreden besluit heeft gemaakt.
Het risicogroepenbeleid
7.1.
Eiseres voert verder aan dat verweerder een te beperkte interpretatie heeft toegepast van het beleid van de risicogroep van mensen die significante kritiek hebben geuit in Venezuela. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar het artikel van A&MR van
23 december 2020 van A. Wijker, landenconsulent bij Vluchtelingenwerk Nederland (VWN), waaruit volgens eiseres volgt dat ook minder vooraanstaande critici zoals zij een lagere bewijslast moeten hebben om aannemelijk te maken dat zij bescherming nodig hebben. Dat volgt volgens haar ook uit het Algemeen ambtsbericht over Venezuela van juni 2020, waaruit onder meer blijkt dat demonstranten in 85 procent van de gevallen na afloop van de demonstraties opgepakt worden. Het deelnemen aan demonstraties resulteert in verschillende vormen van vervolging, waaronder het onmogelijk maken van werken, zoals bij eiseres gebeurd is. Tot slot volgt dit volgens eiseres ook uit de Veelgestelde Vragen.
Verweerder is volgens eiseres ten onrechte in het bestreden besluit niet ingegaan op deze informatie en heeft geen afdoende landenonderzoek verricht.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op onder andere de Veelgestelde Vragen. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat zij door dat gebrek niet in haar belangen is geschaad. De reden daarvoor is dat een en ander in dit beroep aan de orde is gekomen.
7.3.
De rechtbank overweegt verder als volgt. In paragraaf C32/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat het beleid van verweerder dat bepaalde groepen die significante kritiek uiten op de Venezolaanse autoriteiten als risicogroep worden aangemerkt. Die groepen hebben een lagere bewijslast wat betreft hun individuele omstandigheden om een reëel risico op vervolging aannemelijk te maken. Zoals volgt uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 7 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10091), beoordeelt verweerder daarbij de aard en inhoud van de kritiek, het bereik van de kritiek en de impact van de kritiek.
7.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat dit beleid onredelijk is. Verweerder heeft in het artikel van A&MR geen aanleiding hoeven zien om de risicogroep uit te breiden met minder vooraanstaande critici. Uit deze stukken volgt weliswaar dat er op willekeurige basis ‘vermeende’ demonstranten worden opgepakt, maar niet op welke manier iemand als ‘vermeend’ demonstrant wordt aangemerkt. Ook volgt uit deze stukken niet dat burgers die meedoen aan een protestmars of luisteren naar een speech tijdens demonstraties, zoals eiseres heeft gedaan, zodanig in de negatieve belangstelling staan van de Venezolaanse autoriteiten dat die burgers als risicogroep zouden moeten worden aangemerkt.
7.5.
Omdat de rechtbank het beleid gelet op het voorgaande niet onredelijk vindt, en eiseres ter zitting heeft toegelicht dat zij niet betoogt dat zij significante kritiek heeft geuit zoals bedoeld in het beleid van verweerder, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet tot een risicogroep behoort in Venezuela.
Conclusie beroep wat betreft mevrouw [eiseres 1]
8. De beroepsgronden slagen niet, zodat het beroep ongegrond is. Vanwege het in rechtsoverweging 7.2 genoemde motiveringsgebrek is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
Asielbesluit van mevrouw [eiseres 2] (hierna: eiseres)
9. De rechtbank gaat hieronder in op de beroepsgronden die over het asielbesluit van mevrouw [eiseres 2] naar voren zijn gebracht. De rechtbank duidt haar hierna aan als eiseres.
10.1.
Eiseres voert aan dat sprake is van een 15c-situatie, waardoor zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verder voert zij aan dat zij in aanmerking komt voor een afgeleide verblijfsvergunning, omdat haar moeder in aanmerking moet komen voor een asielvergunning.
Tot slot heeft eiseres ter zitting een beroep gedaan op haar privéleven in Nederland, zodat haar asielbesluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
10.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in wat zij naar voren brengt. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is niet gebleken van een 15c-situatie in Venezuela. Omdat het beroep van de moeder van eiseres ongegrond is en verweerder deze asielaanvraag dus terecht ongegrond heeft verklaard, komt eiseres ook niet op basis van een asielvergunning van haar moeder, in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
10.3.
Wat betreft de beroepsgrond over het privéleven van eiseres, stelt de rechtbank vast dat deze grond pas op zitting voor het eerst naar voren is gebracht. De rechtbank is van oordeel dat het naar voren brengen van een dergelijke, vrij omvangrijke beroepsgrond, in dit geval in strijd is met de goede procesorde. Daarom wordt deze beroepsgrond niet besproken. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat eiseres geenszins haar privéleven in Nederland heeft onderbouwd.
Conclusie over het asielbesluit van mevrouw [eiseres 2]
11. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft wat dit beroep betreft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen in beide zaken ongegrond;
  • veroordeelt verweerder wat betreft zaak NL21.10520 in de proceskosten tot een bedrag
van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in samenwerking met
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 5 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op
www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.