ECLI:NL:RBDHA:2021:17019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
NL21.19367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van een asielzoeker aan Zwitserland en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de overdracht van een asielzoeker aan de autoriteiten van Zwitserland. De eiser, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Peeters, waarin werd meegedeeld dat hij zou worden overgedragen aan Zwitserland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat de overdracht aan Zwitserland is gebaseerd op een instemming van de Zwitserse autoriteiten, zoals vereist onder de Dublinverordening.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat deze niet heeft kunnen aantonen dat de overdracht onrechtmatig zou zijn. De eiser voerde aan dat hij in Zwitserland in detentie zou worden geplaatst en dat er geen zicht op uitzetting naar zijn land van herkomst, Algerije, zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het aan de eiser was om aannemelijk te maken dat de situatie in Zwitserland onacceptabel zou zijn, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de overdracht aan Zwitserland kon plaatsvinden, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van de eiser in het aanvoeren van bewijs voor zijn claims. De rechtbank heeft de zaak openbaar gemaakt en de beslissing is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19367
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

In het besluit van 6 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser te kennen gegeven dat hij aan de autoriteiten van Zwitserland zal worden overgedragen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat beide partijen hebben meegedeeld niet te zullen verschijnen op de geplande zitting, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Verweerder heeft bepaald dat eiser wordt overgedragen aan Zwitserland, omdat eiser eerder in Zwitserland een asielverzoek heeft ingediend.
2. De rechtbank stelt vast dat aan de overdracht een instemming van de Zwitserse autoriteiten ten grondslag ligt op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Daarom zijn artikel 26 en 27 van de Dublinverordening van toepassing. Dit betekent dat het beroep van verweerder op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 5 maart 2015 niet slaagt en dat het hier niet gaat om een kennisgeving waartegen geen rechtsmiddelen kan worden aangewend.
3. Eiser is het niet eens met een overdracht aan Zwitserland en stelt zich op het standpunt dat dit onrechtmatig is. Eiser voert aan dat hij in Zwitserland is uitgeprocedeerd en daar geen rechtmatig verblijf heeft. Hij zal na overdracht in Zwitserland in detentie worden geplaatst. Volgens eiser is dit om hem te dwingen mee te werken aan gedwongen vertrek naar Algerije (zijn land van herkomst), terwijl ten aanzien van Algerije alleen vrijwillig vertrek mogelijk is. Hij verwijst hiervoor naar het AIDA Country Report over Zwitserland (update 2020) van 14 mei 2021. Eiser merkt op dat hij niet in het bezit is van een identiteitsdocument en ook niet zal meewerken aan zijn uitzetting. Volgens eiser is er daardoor voor hem geen zicht op uitzetting naar Algerije en is overdracht voor hem aan Zwitserland disproportioneel en onevenredig. Ter nadere onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van de ABRvS waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Algerije geen zicht op uitzetting bestaat.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen bepalen dat eiser kan worden overgedragen aan Zwitserland. Ten aanzien van Zwitserland mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Daarin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij bij overdracht aan Zwitserland daadwerkelijk wordt gedetineerd. De enkele verwijzing naar het AIDA-rapport is daarvoor onvoldoende. Ondanks dat het beeld dat daarin wordt geschetst zorgelijk is, betekent dit niet dat dit in Zwitserland de algemene praktijk is. Er staat namelijk in de door eiser aangehaalde passage dat The Swiss Refugee Council op de hoogte is van de praktijk in
sommigekantons om personen [van Algerijnse nationaliteit] vast te houden in een poging hen te dwingen mee te werken aan hun eigen vertrek. Het betekent dus niet dat eiser in dezelfde situatie terecht komt. Daar komt bij dat de door eiser aangehaalde passage is gebaseerd op informatie verzameld tussen 2011 en 2017. Verder ligt het op eisers weg om -als hij in een dergelijke situatie terecht komt- in Zwitserland aan te kaarten dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije. Niet is gebleken dat dit voor eiser in Zwitserland niet mogelijk zou zijn. Dat een overdracht naar Zwitserland disproportioneel, onevenredig en onrechtmatig is, is de rechtbank dan ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 De uitspraak van 17 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2092).
3 Zie ter onderbouwing de uitspraak van de ABRvS van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2592).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op
30 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag
waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.