In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt Burkinese en Ivoriaanse nationaliteit te hebben, is op 10 december 2021 strafrechtelijk aangehouden en op 11 december 2021 in bewaring gesteld. Hij verbleef drie dagen in de politiecel van het Arrestantencomplex Politie Utrecht (APU) te Houten, waar hij aanvoert dat er geen strikte scheiding is tussen strafrechtelijk gedetineerden en vreemdelingen, wat in strijd zou zijn met de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 december 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was niet aanwezig maar heeft later schriftelijk gereageerd op vragen van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 terecht is opgelegd, omdat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht onder de Dublinverordening bestaat en er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat hij langer dan twee dagen in de politiecel verbleef, en de rechtbank concludeert dat de bewaring in het APU Houten niet in strijd is met de Opvangrichtlijn, ondanks de zorgen over de scheiding tussen gedetineerden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.