ECLI:NL:RBDHA:2021:17011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.19373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdelingen en scheiding van strafrechtelijk gedetineerden in het Arrestantencomplex Politie Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt Burkinese en Ivoriaanse nationaliteit te hebben, is op 10 december 2021 strafrechtelijk aangehouden en op 11 december 2021 in bewaring gesteld. Hij verbleef drie dagen in de politiecel van het Arrestantencomplex Politie Utrecht (APU) te Houten, waar hij aanvoert dat er geen strikte scheiding is tussen strafrechtelijk gedetineerden en vreemdelingen, wat in strijd zou zijn met de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 december 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was niet aanwezig maar heeft later schriftelijk gereageerd op vragen van de rechtbank.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 terecht is opgelegd, omdat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht onder de Dublinverordening bestaat en er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat hij langer dan twee dagen in de politiecel verbleef, en de rechtbank concludeert dat de bewaring in het APU Houten niet in strijd is met de Opvangrichtlijn, ondanks de zorgen over de scheiding tussen gedetineerden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19373
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw C. Haanstra. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend op 20 december 2021 en schriftelijk vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft deze vragen schriftelijk beantwoord op en geüpload op 22 december 2021 waarna de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Burkinese en Ivoriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2001.
Standpunt eiser
2. Eiser voert aan dat hij te lang in de politiecel het Arrestantencomplex Politie Utrecht (APU) te Houten heeft verbleven, namelijk 3 dagen. Te lang, omdat verweerder al wist dat eiser in een politiecel zat. Verweerder had eiser dus al eerder kunnen overplaatsen naar het huis van bewaring. Bovendien is in het APU Houten geen strikte scheiding
mogelijk tussen strafrechtelijk gedetineerden en vreemdelingen, hetgeen volgens eiser in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. Hierbij verwijst eiser onder andere naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 13 augustus 2021.1

Beoordeling

Inspanningsverplichting verweerder tijdens strafrechtelijke detentie
3. Op 10 december 2021 om 19:40 uur is eiser strafrechtelijk aangehouden. Op 11 december 2021 om 16:30 uur is eiser vervolgens in bewaring gesteld, in de politiecel van APU Houten. Eiser heeft aldus van 11 december 2021 tot 13 december 2021 in de politiecel verbleven. Voor zover eiser heeft beoogd te stellen dat verweerder geen uitzettingshandelingen heeft verricht tijdens de strafdetentie overweegt de rechtbank dat het gaat om een inverzekeringstelling, waarvan niet duidelijk is op welk moment deze zou eindigen. Verweerder kon daar dan ook niet op anticiperen. De beroepsgrond slaagt niet.
Overplaatsing naar huis van bewaring
4. Volgens vaste jurisprudentie wordt een vreemdeling ten spoedigste overgeplaatst naar een speciale inrichting bedoeld voor de bewaring van vreemdelingen, in ieder geval binnen vijf dagen.2 Eiser is binnen twee dagen na de in bewaringstelling overgeplaatst. Eiser heeft in zijn geval geen bijzondere, individuele feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan deze periode van twee dagen te lang heeft geduurd. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat dit voor hem anders is omdat hij al langer in een politiecel zat, leidt dan ook niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Scheiding strafrechtelijk gedetineerden en vreemdelingen
5. De rechtbank heeft over het standpunt van eiser betreffende de scheiding tussen strafrechtelijk gedetineerden en vreemdelingen in APU Houten vragen gesteld aan verweerder. In zijn brief van 22 december 2021 heeft verweerder de volgende toelichting gegeven. Het APU Houten is geen speciale inrichting als bedoeld als bedoeld in artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Terugkeerrichtlijn of artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. In het cellencomplex te Houten is geen gescheiden afdeling voor strafrechtelijk- en voor vreemdelingrechtelijk gedetineerden. Wel hebben alle gedetineerden een eenpersoons cel voor zichzelf. Verweerder heeft geen bevestiging gekregen dat buiten de cel, bij het luchten (twee maal per dag een half uur), gewaarborgd wordt dat vreemdelingrechtelijk gedetineerden worden gescheiden van strafrechtelijk gedetineerden. Gelet hierop kan verweerder niet garanderen dat de tenuitvoerlegging van de bewaring in het cellencomplex te Houten te allen tijde geheel in overeenstemming is geweest met artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In het onderhavige geval is niet de Terugkeerrichtlijn maar de Opvangrichtlijn van toepassing. Eiser valt immers onder de Dublinverordening. Uitgangspunt van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn is - kort gezegd - dat bewaring in beginsel plaats vindt in een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie. Een uitzondering op dit uitgangspunt kan worden gemaakt in het geval er sprake is van bijzondere omstandigheden en de vreemdeling bij de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring in een gevangenis gescheiden wordt gehouden van strafrechtelijk gedetineerden (arrest van 17 juli 2012, Pham,
2 ABRvS, 7 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0985.
ECLI:EU:C:2012:2096).
Gelet op het antwoord van verweerder, is niet uit te sluiten dat in het APU Houten vreemdelingen in bewaring niet te allen tijde gescheiden kunnen worden gehouden van strafrechtelijk gedetineerden. Daarmee is dan niet voldaan aan de voorwaarde dat de bewaring van vreemdelingen ten uitvoer moet worden gelegd in een daarvoor gespecialiseerde accommodatie.
Gesteld noch gebleken is dat – hoewel gelet op het bovenstaande niet kan worden uitgesloten dat gedurende de periode dat de maatregel van bewaring in het APU Houten ten uitvoer is gelegd eiser direct of indirect met strafrechtelijk gedetineerden in aanraking is gekomen – daadwerkelijk contact tussen eiser en strafrechtelijk gedetineerden heeft plaatsgevonden. Eiser heeft in beroep en ter zitting immers niet verklaard dat dit het geval is geweest. De rechtbank ziet dan ook in het onderhavige geval geen aanleiding om te concluderen dat in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn is gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser heeft de zware gronden onder 3d en 3i betwist. Deze betwisting behoeft geen bespreking door de rechtbank. De maatregel kan namelijk al gedragen worden door de niet- betwiste gronden onder 3a en 3b. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Lichter middel
9. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan het lichter middel. Daarnaast is in het gehoor voor de inbewaringstelling niet uitgelegd wat het lichter middel inhoudt en hij is niet in de mogelijkheid gesteld om persoonlijke belangen naar voren te brengen die ertoe kunnen leiden dat het lichter middel zou moeten worden toegepast.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces verbaal van het gehoor voor de inbewaringstelling (het formulier M110) blijkt het volgende:

Verbalisant: Welke redenen kunt u mij geven om u niet in vreemdelingen bewaring te
stellen?
Eiser: Ik heb nog nooit in zo'n situatie gezeten en als ik in de cel zit dan krijg dan stemmen in mijn hoofd. Dat uit zich in klachten zoals maagproblemen.”
En ook de volgende passage:

Verbalisant: Welke redenen kunt u mij geven om u niet in vreemdelingen bewaring te stellen?
Eiser: Ik wist niet de aardrijkskundige situatie dat ik in Nederland was.
Verbalisant: Is de aan u verstrekte informatie duidelijk en wilt u hier eventueel nog iets op zeggen?
Eiser: het is duidelijk.”
11. De rechtbank oordeelt dat uit hetgeen hiervoor is geciteerd blijkt dat eiser is gevraagd naar redenen om hem niet in bewaring te stellen, en dus om toepassing te geven aan het lichter middel. Verweerder mocht, gelet op wat er in het gehoor voor de inbewaringstelling is gezegd, ervan uitgaan dat het eiser duidelijk was wat het lichter middel inhoudt en dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn belangen naar voren te brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
24 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. S.G.M. van Veen M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.