ECLI:NL:RBDHA:2021:16991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.19022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling in het kader van de Dublinverordening en proportionaliteit van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Petkovic, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 een maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser had echter geweigerd mee te werken aan een verplichte PCR-test, wat volgens de rechtbank niet kon worden aangemerkt als een geldige reden om de maatregel van bewaring aan te vechten. De rechtbank oordeelde dat de langere duur van de bewaring voor rekening en risico van de eiser kwam, en dat de Staatssecretaris de bewaring mocht voortzetten om te proberen de eiser te bewegen alsnog zijn medewerking te verlenen aan de PCR-test. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19022
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Petkovic), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft op 13 december 2021 een aanvang gemaakt het horen van eiser op de zitting. Omdat er geen tolk aanwezig kon zijn op de zitting, is het onderzoek ter zitting geschorst.
De rechtbank heeft het onderzoek op 20 december 2021 heropend en het beroep op zitting behandeld, met behulp van een beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A. Agayev, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw C. Haanstra. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. Eiser heeft de gronden niet betwist.
Proportionaliteit maatregel van bewaring
3. Eiser is van mening dat er geen overdracht kan plaatsvinden, omdat hij niet zal meewerken aan een PCR-test. Hij kan daardoor niet overgedragen worden binnen de uiterste overdrachtstermijn onder de Dublinverordening. Daarnaast wordt de maatregel van bewaring voor een ander doel gebruikt dan de uniewetgever voor ogen heeft, namelijk het beëindigen van illegaal verblijf. Op dit moment wordt de maatregel van bewaring gebruikt om medewerking af te dwingen voor een PCR-test. Eiser voert daarom aan dat de maatregel van bewaring disproportioneel is.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiser twee keer eerder heeft geweigerd om mee te werken aan een (verplichte) PCR-test, waardoor zijn overdracht geen doorgang kon vinden. De omstandigheid dat eiser niet wenst mee te werken aan de voor een overdracht noodzakelijke PCR-test is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Weliswaar kan eiser niet verplicht worden een PCR-test te ondergaan, echter rust op eiser volgens vaste rechtspraak van de Afdeling1 wel de plicht om zijn volledige en actieve medewerking te verlenen om zijn vertrek uit Nederland mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft, gezien de problematiek aangaande de COVID-19 pandemie, het ondergaan van een PCR-test niet een zodanige strekking dat deze verder gaat dan binnen het bestek van deze vertrekplicht redelijkerwijs van eiser zou kunnen worden verlangd. De langere duur van de bewaring komt daarom voor rekening en risico van eiser. Verweerder mag de bewaring vooralsnog voortzetten om door middel van het houden van vertrekgesprekken te proberen eiser te bewegen alsnog zijn medewerking aan een PCR-test te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 4 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF0502

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 december 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. S.G.M. van Veen M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.