ECLI:NL:RBDHA:2021:16971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van bekering tot het christendom en de beoordeling van geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn bekering tot het christendom authentiek was. Eiser had eerder asiel aangevraagd en deze aanvraag was in 2018 afgewezen. In zijn opvolgende aanvraag stelde hij dat hij een verdieping in zijn geloof had ervaren, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de geloofsverdieping niet geloofwaardig was. De rechtbank benadrukte dat een bekering een proces is en dat de Staatssecretaris de verschillen tussen de eerdere en huidige aanvraag niet goed had onderkend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om de aanvraag opnieuw te beoordelen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17237
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17238, op 19 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Soltani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Eiser heeft eerder op 16 november 2015 asiel aangevraagd. Eiser heeft aan deze aanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat hij zich in Nederland heeft bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 17 april 2018 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing op 2 mei 2018 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep op 22 november 2018 ongegrond verklaard. Het besluit van 17 april 2018 staat hiermee in rechte vast.
3. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom en dat er ten opzichte van de vorige aanvraag sprake is van geloofsverdieping. Vanwege zijn bekering kan hij niet terug naar Iran. Eiser heeft ter onderbouwing de volgende verklaringen overgelegd:
  • Een verklaring van [naam 1] Zuthpen;
  • Een verklaring van [A] en [B] ;
  • Een verklaring van [C] en [D] ;
  • Een uitwerking van gesprekken met een medewerker van STIL;
  • Een verklaring van [E] van Stichting [naam 2] ;
  • Een brief van [F] .
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
De gestelde verdieping in het christelijke geloof.
5. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder stelt dat eiser zijn verdieping in het christelijke geloof niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond.1 Onder verwijzing naar de eerdere procedure stelt verweerder dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over zijn motieven en proces van bekering. De verklaringen van eiser over zijn geloofsgroei vindt verweerder oppervlakkig. De omstandigheid dat eiser moeilijk over zijn gevoelens kan verklaren ontslaat hem niet van de verantwoordelijkheid om door middel van zijn verklaringen zijn bekering en geloofsgroei aannemelijk te maken. Verder werpt verweerder tegen dat uit de verklaringen over zijn gedragsveranderingen onvoldoende blijkt welke rol zijn geloof(sgroei) daarin heeft gespeeld. Daarbij heeft eiser hier in zijn eerste procedure al over verklaard. Over zijn activiteiten heeft eiser ook in de vorige procedure verklaard en ook hier blijkt geen innerlijk proces of een oprechte bekering uit. Verder vindt verweerder dat eiser niet duidelijk maakt hoe het lezen van de Bijbel bijdraagt aan zijn geloofsgroei en werpt verweerder tegen dat eiser niet kan vertellen waar in de Bijbel de verhalen staan die hij aanhaalt in het gehoor. Verweerder wijst er verder op dat het in eerste instantie aan eiser om geloofwaardig te verklaren over zijn bekering. De verklaringen van derden kunnen slechts dienen ter onderbouwing. Omdat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over zijn motieven en proces, leiden de overgelegde verklaringen op zichzelf en in samenhang niet tot een ander oordeel.
Toetsingskader
6. De geloofwaardigheid van een bekering wordt volgens Werkinstructie 2019/18 beoordeeld aan de hand van drie elementen: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van het nieuwe geloof en (iii) de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Indien er ten aanzien van één element minder goede verklaringen zijn afgelegd, kunnen de andere elementen dit ‘compenseren’, mits de vreemdeling in staat is daarover wel verklaringen af te leggen die overtuigend genoeg zijn om de zwakkere elementen te ‘compenseren’. 2
1. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
7. Uit de Werkinstructie 2019/18 en jurisprudentie van de Afdeling3 volgt dat er een verzwaarde bewijslast ligt op de vreemdeling die stelt te zijn bekeerd en wiens bekering in een eerdere procedure al ongeloofwaardig is bevonden. In het geval de bekering ongeloofwaardig is gevonden omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, mag van de vreemdeling worden verlangd dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Voor zover sprake is van een intensivering (groei) van het bekeringsproces, zal de vreemdeling inzichtelijk moeten maken waarom en hoe hij hiertoe is gekomen en dient hij hiermee tot uitdrukking te brengen dat deze keuze weloverwogen en welbewust is.
Motieven en proces
8. De rechtbank stelt voorop dat een bekering geen concreet in de tijd af te bakenen eenmalige gebeurtenis is maar meestal een proces. Verweerder mag zich in het gehoor opvolgende aanvraag in beginsel beperken tot vragen naar de verschillen tussen de eerder gestelde bekering en de latere gebeurtenissen die hebben geleid tot de gestelde geloofsverdieping. De opvolgende aanvraag is, zoals verweerder stelt, inderdaad geen herexamen. Er kan echter naar het oordeel van de rechtbank evenmin een zogenoemde waterscheiding worden aangebracht tussen de eerdere gestelde bekering en de verdieping en de veranderingen die eiser nu stelt te hebben beleefd. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit onvoldoende onderkend. Verweerder moet in deze procedure beoordelen of nu, gelet op de gestelde geloofsgroei, wel gesproken kan worden van een ‘echte’ bekering. Verweerder heeft echter in plaats van de gestelde geloofsgroei als vertrekpunt genomen dat eisers motieven en het proces van bekering ongeloofwaardig zijn, omdat eiser hier in de vorige procedure onvoldoende over heeft verklaard.
9. Uit eisers verklaringen blijkt dat eiser reflecteert op zijn proces en geloofsontwikkeling. Eiser heeft in het gehoor verschillende fases beschreven van het proces dat hij zegt te hebben doorgemaakt vanaf het moment dat hij kennismaakte met het christelijk geloof tot aan het gehoor opvolgende aanvraag. Hij legt uit hoe hij op verschillende momenten aanvankelijk dacht volledig te zijn bekeerd, maar daarna een zodanige diepgang van zijn geloof ervaarde dat hij achteraf zich realiseerde dat eerder nog niet sprake was van een volledige bekering. Zo verklaart eiser dat hij na zijn doop dacht dat hij volledig bekeerd was, maar zich later realiseerde dat hij op dat moment nog in zijn veranderingsproces zat.4 Verweerder merkt deze veranderende inzichten ten onrechte aan als tegenstrijdige verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van tegenstrijdigheden, maar blijkt uit deze verklaringen dat eiser in staat is om de te reflecteren op zijn eigen proces en geloofsontwikkeling wat een indicatie vormt voor een authentiek relaas.
10. Verweerder heeft gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd waarom eiser onvoldoende heeft verklaard over zijn geloofsgroei voor wat betreft de motieven en het proces van de bekering. De beroepsgrond slaagt.
Kennis en activiteiten en het effect van de bekering
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook terecht aangevoerd dat verweerder eisers kennis en activiteiten en het door eiser beschreven effect van de bekering onvoldoende kenbaar bij de beoordeling betrokken. Verweerder heeft niet inzichtelijk
4 Pagina 20 gehoor opvolgende aanvraag
gemaakt op welke manier, naast de motieven en proces, de duur van eisers activiteiten en de groei van zijn kennis sinds de vorige procedure zijn meegewogen in de beoordeling van de bekering en in hoeverre deze elementen al dan niet kunnen compenseren voor eventueel ontoereikende verklaringen over motieven en proces. Een dergelijke afweging kan verweerder ook pas maken nadat hij opnieuw de door eiser gestelde, in rechtsoverweging 9 genoemde, inzichten ten aanzien van eisers proces opnieuw heeft beoordeeld.
12. Uit het gehoor blijkt dat eiser bekend is met verschillende Bijbelverhalen en hun betekenis. De tegenwerping dat eiser niet over voldoende kennis beschikt, omdat hij niet exact weet waar de verhalen in de Bijbel staan en niet uitlegt hoe ze bijdragen aan zijn geloofsgroei, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser verklaart hoe en waarom deze verhalen in zijn dagelijks
leven hebben geleid tot (gedrags)veranderingen. Zo heeft eiser bijvoorbeeld verklaard over het verhaal van de verloren zoon en hoe dit de relatie met zijn eigen vader heeft beïnvloed.5 Ook verklaart eiser dat hij uit de woorden van Jezus inspiratie heeft gehaald om minder ijdel te zijn en zichzelf minder op de voorgrond te zetten.6 Uit deze voorbeelden blijkt dat verweerder de pijler kennis onvoldoende gemotiveerd ter zijde heeft gesteld.
13. De rechtbank volgt verweerder niet in diens standpunt dat eiser niet inzichtelijk heeft verklaard over zijn activiteiten en (gedrags)veranderingen sinds de vorige procedure. Eiser verklaart bijvoorbeeld dat hij door zijn gesprekken met [A] tot het inzicht kwam dat hij een verkeerd beeld van God had. Eiser gaf God en andere mensen in eerste instantie de schuld van zijn problemen. Hij verwachtte dat God zijn problemen voor hem op zou lossen. Eiser leerde naar eigen zeggen door zijn gesprekken met [A] dat hij op God moest vertrouwen en zelf moest proberen om beter te leven. Eiser verklaart dat het voornaamste effect van zijn bekering is gelegen in zijn persoonlijke groei. Eiser verklaart dat hij tijdens dit proces leerde dat hij anderen minder snel moest beoordelen, niet zo snel boos moest worden en eerder moest vergeven. Verder verklaart eiser dat zijn prioriteiten zijn veranderd. Eiser accepteert zichzelf meer zoals hij is en is minder bezig om zich van anderen te onderscheiden. Hij ziet zijn rol in het leven als dienend aan anderen. Ter zitting heeft eiser de lineaire lijn toegelicht tussen de door eiser en anderen waargenomen gedragsveranderingen bij eiser en eisers activiteiten binnen het christelijk geloof. Dat niet slechts eiser maar anderen deze veranderingen feitelijk ook waarnemen blijkt onder meer uit de verklaring van [F] . Eiser heeft erop gewezen dat de enige aanwijsbare reden voor deze veranderingen zijn geloofsgroei en geloofsbeleving zijn. Ook zijn al deze veranderingen in lijn met de christelijke waarden en hebben zij plaatsgevonden in de context van zijn christelijke activiteiten en contacten met christenen. Naar het oordeel van de rechtbank werpt verweerder in zoverre ten onrechte tegen dat eiser hiermee niet inzichtelijk maakt dat er een causaal verband is tussen zijn (gedrags)veranderingen en zijn gestelde bekering tot het christendom. De omstandigheid dat er ook activiteiten in de vorige procedure zijn betrokken, maakt niet dat verweerder de omvang en aard van de activiteiten van eiser sindsdien en de duur ervan niet kenbaar bij de beoordeling moet betrekken. De beroepsgrond slaagt.
Verklaringen van derden
14. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de drie pijlers aan de hand waarvan gestelde bekering en geloofsgroei moeten worden onvoldoende kenbaar en in samenhang
5 Pagina 16 gehoor opvolgende aanvraag
6 Pagina 13 gehoor opvolgende aanvraag
heeft beoordeeld. De verklaringen van derden kunnen daar niet los van worden gezien, maar moeten daarbij betrokken worden. Uit de omstandigheid dat verweerder de gestelde geloofsgroei voor de drie pijlers opnieuw moet beoordelen volgt dat verweerder ook de verklaringen van derden opnieuw in de beoordeling moet betrekken en mee moet wegen.
Conclusie
15. Uit het vorenstaande volgt reeds dat aan het bestreden besluit meerdere motiveringsgebreken kleven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden van eiser behoeven daarom geen bespreking meer.
16. De rechtbank ziet gelet op de aard van de gebreken geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Dit betekent dat verweerder opnieuw de aanvraag van eiser dient te beoordelen met inachtneming van deze uitspraak.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van €1.496,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 november 2021
en zal bekendgemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. C. Karman R.G.A. Beijen
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.