ECLI:NL:RBDHA:2021:16964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.12656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor familie en gezin

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 25 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Vreemdelingenwet. Verzoekster, een Palestijnse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel 'familie en gezin', om bij haar echtgenoot en dochter in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf had en niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar waarnemend gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, ondanks het standpunt van de verweerder dat er geen concrete uitzettingsdatum bekend was. De voorzieningenrechter vond dat het belang van verzoekster om de bezwaarprocedure in Nederland af te wachten zwaarder woog dan het belang van de verweerder. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.496,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op 29 november 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12656
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 8 juli 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een
verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 november 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. C.T.W. van Dijk, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. El Majtoubi. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-, te betalen door verweerder aan verzoekster.

Overwegingen

1. Verzoekster is geboren op [geboortedatum 1] 1996 en zij is afkomstig uit Palestina. Verzoekster heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning met als verblijfdoel ‘familie en gezin’ ingediend, om verblijf te krijgen bij haar echtgenoot, de heer [naam 1] (referent) en hun dochter [naam 2] . Referent en [naam 2] hebben de Nederlandse nationaliteit.
[naam 2] is geboren op [geboortedatum 2] 2020.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en zij niet voor vrijstelling van het zogenoemde mvv-vereiste in aanmerking komt. Daaraan legt verweerder ten grondslag dat de uitzetting van verzoekster niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verweerder is tussen verzoekster, referent en hun dochter sprake van familieleven, maar de belangenafweging valt volgens verweerder in het nadeel van verzoekster uit. Verweerder heeft verder beoordeeld of verzoekster rechtmatig verblijf heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez1. Verweerder meent dat verzoekster geen verblijf aan dit arrest kan ontlenen, nu zij niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden.
3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 18 november 2021 op het standpunt gesteld dat het spoedeisend belang ontbreekt omdat er geen concrete uitzettingsdatum bekend is.
4. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder niet. Het feit dat verzoekster verwijderbaar is, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds mee dat er sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat tegen verzoekster een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, dat nog steeds geldt.
5. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het verzoekschrift van verzoekster inhoudelijk onweersproken is gebleven. Verweerder heeft niet gereageerd op de argumenten uit het verzoekschrift en is ook niet op de zitting verschenen om een standpunt toe te lichten. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verzoekster om de bezwaarprocedure in Nederland te kunnen afwachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder.
6. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit. Dit betekent dat verzoekster de beslissing op haar bezwaar hier in Nederland mag afwachten. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder verder in de door verzoekster gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter
zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2021 door mr. C. Karman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
1. Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017,C-133/15.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
29 november 2021

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.