ECLI:NL:RBDHA:2021:16962
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijf als familie- of gezinslid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om proceskostenvergoeding. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarna eiser in bezwaar ging. Het bezwaar werd aanvankelijk ongegrond verklaard, maar de rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. In een nieuw besluit werd het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.
De rechtbank heeft in deze uitspraak de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding beoordeeld. Volgens de rechtbank is de afwijzing van het verzoek niet terecht, omdat het primaire besluit niet was herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank oordeelde dat de familierechtelijke band tussen eiser en referent pas in de bezwaarfase kon worden vastgesteld, omdat het originele familieboekje pas toen was overgelegd. Eiser betwistte deze redenering en stelde dat hij bij de aanvraag al een kopie van het familieboekje had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding niet terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten binnen vier weken na verzending.