ECLI:NL:RBDHA:2021:16962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.13100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijf als familie- of gezinslid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om proceskostenvergoeding. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarna eiser in bezwaar ging. Het bezwaar werd aanvankelijk ongegrond verklaard, maar de rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. In een nieuw besluit werd het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding beoordeeld. Volgens de rechtbank is de afwijzing van het verzoek niet terecht, omdat het primaire besluit niet was herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank oordeelde dat de familierechtelijke band tussen eiser en referent pas in de bezwaarfase kon worden vastgesteld, omdat het originele familieboekje pas toen was overgelegd. Eiser betwistte deze redenering en stelde dat hij bij de aanvraag al een kopie van het familieboekje had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding niet terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13100
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 13 september 2017 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van [A] (referent) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden’ voor eiser afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij einduitspraak van 21 februari 2020 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit I vernietigd.1
In het besluit van 15 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder vervolgens opnieuw op het bezwaar van eiser beslist en heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard.
Verweerder heeft het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft zich bij brief van 15 november 2021 op het standpunt gesteld hij niet gehouden is om de proceskosten te betalen.
Eiser heeft daar bij brief van 24 november 2021 op gereageerd.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen een zitting achterwege gelaten.
1 AWB 19/3995.

Overwegingen

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die een bezwaarmaker in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend door het bestuursorgaan vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen in het bestreden besluit. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het primaire besluit is herroepen wegens feiten die pas in de bezwaarfase bekend zijn geworden en dus niet wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder heeft gesteld dat eerst in bezwaar het originele familieboekje is overgelegd zodat pas toen de familierechtelijke band tussen eiser en referent kon worden vastgesteld.
4. Eiser bestrijdt de redenering van verweerder. Reeds bij de aanvraag heeft eiser een kopie van zijn familieboekje overgelegd, waarin het overlijden van de moeder van eiser en referent niet stond geregistreerd. Pas in de bezwaarfase heeft verweerder een nadere onderbouwing van het overlijden van moeder verlangd. Met het overleggen van het originele familieboekje in bezwaar is geen sprake van ‘feiten die eerst in de bezwaarfase bekend zijn geworden’ zoals verweerder schrijft. Eiser bestrijdt dat eerst de familieband tussen hem en referent moest worden vastgesteld, voordat het overlijden van hun moeder
aan de orde kon komen. De beslissing op bezwaar is herroepen vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en niet wegens feiten die eerst in bezwaar bekend zijn geworden.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit de aanvraag van referent heeft afgewezen, omdat de familierechtelijke band tussen eiser en referent niet kon worden beoordeeld. Verweerder heeft in dit kader vastgesteld dat er stukken ontbraken zoals het originele familieboekje. Eerst in de bezwaarfase heeft eiser het originele familieboekje overgelegd en heeft verweerder dit op echtheid kunnen laten onderzoeken. Vervolgens heeft verweerder op basis van het echt bevonden familieboekje de familieband tussen eiser en referent vastgesteld en vervolgens de aanvraag verder beoordeeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat het primaire besluit niet wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid is herroepen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.