ECLI:NL:RBDHA:2021:16960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.9885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsdocument

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, hangende een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had op 10 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke aanvraag op 4 december 2020 door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van verzoekster tegen deze afwijzing werd op 22 juni 2021 ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De zitting vond plaats op 25 november 2021, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. H.H.R. Bruggeman, en de heer S. Anvar als tolk aanwezig was. Verweerder was afwezig met bericht van verhindering. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat, nu het beroep in een andere zaak (NL21.9884) gegrond is verklaard, er geen aanleiding meer is voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Dit betekent dat verzoekster het bezwaar in Nederland kan afwachten.

De voorzieningenrechter heeft tevens bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 748,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9885
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 juni 2020 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen.
In het besluit van 22 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, tezamen met de zaak NL21.9884, op
25 november 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer S. Anvar. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank het beroep, geregistreerd onder het zaaknummer NL21.9884, gegrond verklaard en bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van verzoekster moet beslissen. Dit betekent dat de fase van bezwaar opnieuw intreedt. Nu verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen en verzoekster dit bezwaar in Nederland mag afwachten bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
2. Omdat de rechtbank het beroep in zaak NL21.9884 gegrond heeft verklaard, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht moet voldoen.
3. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.