ECLI:NL:RBDHA:2021:16958
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking bestreden besluit in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om vergoeding van proceskosten na de intrekking van een bestreden besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster, die in Addis Abeba was aangekomen, had eerder een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend, welke was afgewezen. Na het indienen van bezwaar, werd dit bezwaar ongegrond verklaard. Echter, op 7 oktober 2021 trok de Staatssecretaris het bestreden besluit in, waarna verzoekster haar beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het bestreden besluit niet kon worden gezien als een erkenning van onrechtmatigheid, omdat de intrekking voortkwam uit nieuwe feiten en omstandigheden die buiten de onderzoekslast van de Staatssecretaris vielen. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante artikelen over proceskostenveroordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om proceskostenvergoeding toe te wijzen, aangezien de Staatssecretaris niet had erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was.
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. C. Karman, in aanwezigheid van griffier mr. R.G.A. Beijen, en werd op 13 december 2021 bekendgemaakt. De rechtbank benadrukte dat de intrekking van het besluit niet als tegemoetkoming kon worden beschouwd, en dat de verzoekster niet onzorgvuldig was behandeld door de Staatssecretaris.