ECLI:NL:RBDHA:2021:16948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18288 en NL21.18289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.18288 en NL21.18289, waarbij eisers, een gezin met minderjarige kinderen, een beroep hebben ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Tijdens de zitting op 7 december 2021 hebben eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, hun standpunt toegelicht, waarbij zij stelden dat er in Italië ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, zoals bevestigd in het Jawo-arrest.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris in zijn besluit mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals ook bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De rechtbank concludeert dat de informatie die eisers hebben aangedragen onvoldoende is om te concluderen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat eisers in Italië eerder opvang en leefgeld hebben ontvangen en dat Italië hen nu ook garanties biedt voor opvang en toegang tot de asielprocedure.

De rechtbank heeft het verzoek van eisers om aanhouding van de zaak afgewezen, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepen van eisers zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.18288 en NL21.18289
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser] en [eiseres], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. S. Sewnath), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 november 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Nyaku. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft met het bestreden besluit de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Nederland heeft aan Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eisers voeren aan dat in Italië sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in de zin van het Jawo-arrest.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nl. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3 Jawo t. Duitsland van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 19 maart 2019, C- 163/17.
Ze hebben in Italië in de praktijk mee moeten maken dat kinderen het slachtoffer zijn geworden van behandelingen die in strijd zijn met de rechten van het kind. Eisers zijn een gezin met minderjarige kinderen en zijn al eerder overgedragen aan Italië. Zij moeten worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel-arrest. Daarom moeten er individuele garanties gegeven worden bij de overdracht. De kinderen van eisers hebben moeten meemaken dat zij geen tot onvoldoende leefgeld hadden, dat ze maar één maaltijd per dag kregen, dat ze zonder brood naar school moesten, dat ze geen ruimte kregen om in de gemeenschappelijke zaal te verblijven waar ze konden spelen of televisie konden kijken en zijn er getuige van geweest dat hun vader op straat moest bedelen. Dit geeft de systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen weer en betekent dat Italië zijn internationale verplichtingen ten aanzien van deze procedures en de leefomstandigheden niet nakomt. Eisers verwijzen hierbij naar verschillende passages uit de update van het SFH-rapport van 10 juni 2021 en het AIDA- rapport over Italië van 3 juni 2021.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit bevestigd in onder meer de uitspraken van 25 februari 2021 en 19 april 2021. Daarnaast heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de arresten M.T. tegen Nederland en A.B. tegen Finland geoordeeld dat Dublinclaimanten in Italië in het asielsysteem worden opgenomen en recht hebben op opvang. Het EHRM heeft hierbij alle recente en relevante informatie betrokken. Naar het oordeel van het EHRM kon niet worden geconcludeerd dat aan bijzonder kwetsbare personen, na een Dublinoverdracht aan Italië, geen passende opvang wordt verleend. Dit betekent ook dat niet in elk geval van bijzonder kwetsbare personen individuele garanties gegeven moeten worden. Ook blijkt uit deze arresten dat ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat de kwaliteit van de opvangvoorzieningen en/of toegang daartoe dusdanig is verslechterd sinds de hiervoor genoemde arresten dat reëel en voorzienbaar is dat overdracht zal leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM.
4. De rechtbank is van oordeel dat de informatie waarnaar wordt verwezen door eisers onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de toepassing van de asielprocedure, de opvangvoorziening, dan wel de leefomstandigheden in Italië, sinds de arresten van het EHRM zodanig zijn dat op basis daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat Italië de internationale verplichtingen niet nakomt en dat sprake is van een situatie als bedoeld in het Jawo-arrest. Het SFH-rapport en het AIDA-rapport waar eisers zich op beroepen zien, alhoewel zij dateren van juni 2021, op de situatie van voor de arresten van het EHRM en geven geen wezenlijk ander beeld dan de rapporten die nadrukkelijk zijn meegewogen door het EHRM. Verder hebben eisers - anders dan door te verwijzen naar de voornoemde
4 Tarakhel t. Zwitserland van het EHRM van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
6 M.T. t. Nederland van het EHRM van 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
7 A.B. t. Finland van het EHRM van 27 mei 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0402DEC004110019.
8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 15 oktober 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4436 en de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 9 november 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5449.
rapporten - niet onderbouwd dat er individuele garanties gegeven zouden moeten worden bij overdracht aan Italië en ook niet vermeld wat die garanties zouden moeten inhouden. De enkele stelling dat individuele garanties nodig zijn, is onvoldoende. Ook het persoonlijk relaas van eisers ten aanzien van wat hun kinderen in Italië hebben meegemaakt, hoe verdrietig ook, slaagt niet. Eisers hebben toentertijd opvang en leefgeld gekregen in Italië en ze zijn toegelaten tot de asielprocedure. Italië garandeert met het claimakkoord ook nu dat aan eisers in lijn met de richtlijnen opvangvoorzieningen zal worden geboden en dat eisers toegelaten zullen worden tot de asielprocedure. De rechtbank benadrukt verder dat eisers bij eventuele klachten over de voorzieningen in Italië dienen te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk is of dat dit bij voorbaat zinloos is. Zie bovendien het gestelde in overweging 6. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Verzoek tot aanhouding van de zaak
5. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat de beroepsgrond die ziet op het inhoudelijke beroep van eisers dat loopt bij het EHRM gezien moet worden als een verzoek tot aanhouding van de zaak totdat het EHRM inhoudelijk op hun zaak heeft beslist.
6. Gezien het voorgaande, en meer in het bijzonder de door het EHRM gewezen arresten waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden (zie overweging 3), ziet de rechtbank geen aanleiding om aan dit verzoek van eisers te voldoen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

[documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.